Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
De indijking van enkele polders rond Oostende
| |
I
| |
[pagina 17]
| |
gadering van de gelanden van 21 november 1696 werd besloten daartegen oppositie aan te tekenen bij de Raad van Vlaanderen te Gent. De gelanden besloten zelf het oktrooi tot indijken aan te vragen. In september 1697 werd een ontwerp van indijking met een daarbij behorend plan opgemaakt. De abt van Sint-Andries, een van de bestuursleden van de polder, werd naar Brussel gezonden om te handelen over het oktrooi. Hij was acht dagen weg en ontving daardoor 1 lb. 8 sch. groten per dag. Ook de hoofddirekteur van de polder jonker Pieter van Alteren reisde daartoe verscheidene malen naar Brussel, in totaal 49 dagen, waarvoor hem een dagelijkse vergoeding werd uitbetaald van 1 lb. 10 sch. gr. ‘voor hem met sijnen dienaere’. Hij moest vooral vragen ‘hoe verre men soude moghen dijcken’ (f. 1v-2, 76 en 78)Ga naar voetnoot(2). Ondertussen werd alles ter plaatse uitgemeten door de landmeter Jan Plante, die ook de begrotingen en het plan van de werken had opgemaakt. Hem werd een man ter plaatse medegegeven voor het uitsteken van de dijken (f. 78v en 82). | |
Het Oktrooi tot IndijkingHet oktrooi werd te Brussel verleend in naam van koning Karel II van Spanje op 7 november 1699, ‘omme te uitedijcken ende te beverschen een deel vanden voorseijden vloyenden polder van Zantvoorde’. Maar eerst moest aan de ontvanger der domeinen te Brussel een som van 15.000 gulden van 40 groten Vlaams of 2500 lb. groten betaald worden. De nieuwe dijken mogen aansluiten aan de oude dijken waar het best zal passen. De indijking gaat echter niet over geheel het in 1664 overstroomde gebied. Tussen de nieuwe op te werpen dijken en de Zwaanhoek te Zandvoorde enerzijds, en het fort St.-Philippus, dat nevens de nieuwe zeesluis van Slijkens lag anderzijds, moet een afstand blijven van 7000 voeten of 1920 meter, ten einde in oorlogstijd de overstroming rond het fort niet te hinderenGa naar voetnoot(3). De aarde voor de dijken mag gehaald worden in het niet ingedijkte schorreland. De vroegere eigenaars van de nieuw ingedijkte schorren moeten hun eigendomstitels voorleggen, zoniet worden deze landen eigendom van de poldergemeenschap. | |
[pagina 18]
| |
De grote gelanden (eigenaars van meer dan 15 gemeten) zullen het dijkgeschot vaststellen en de achterliggende polders die door de nieuwe dijken beschermd worden, zullen moeten bijdragen in een deel van de kosten pro rata van het voordeel dat zij door de nieuwe dijken genieten. Aan de poldergemeenschap worden door de koning zekere voorrechten toegekend. De nieuw ingedijkte landen zijn gedurende vier jaar ontslagen van alle feodale renten. Gedurende negen jaar hebben de bedijkers ook recht op de helftvan de aldaar geheven tienden, ten ware de tiendheffers medehelpen om de kosten te dekken. De poldergemeenschap ontvangt voor altijd het vrije visrecht in de kreken en waterlopen van de nieuwe polder. Daarenboven worden de landerijen van de polder, gedurende zestien jaar, ontslagen van alle tegenwoordige en toekomende rechtstreekse en onrechtstreekse belastingen, en dit omdat deze landerijen gedurende zoveel jaar onder water bleven ‘voor het gemeene welvaeren ende dat de supplianten soo langhe van alle vrughten van hunne proprieteyt sijn ghepriveert gheweest’. Toen deze landen immers in 1664 onder water werden gezet ten voordele van de haven van Oostende, hadden de eigenaars geen de minste vergoeding ontvangen. In de nieuwe polder zal koolzaad gekweekt worden. Indien dit koolzaad niet kan verkocht worden in het binnenland, mag het gedurende zes jaar worden uitgevoerd naar het buitenland, zonder enige uitvoerrechten te betalen. Zouden de dijken doorbreken door storm, kwaadwilligheid ‘oft eenigh ander onweerhoudigh cas fortuit’, dan mag de polder terstond heringedijkt worden, zonder dat daartoe een nieuw oktrooi dient te worden aangevraagd (f. 4-11).
De aanbesteding van de indijking gebeurde op 26 februari 1700, maar de militaire gouverneur van Oostende zond een brief van markies de Bedmar, met verbod de werken aan te vangen vooraleer de militaire ingenieur, luitenant generaal Boulanger, op bevel van gouverneur generaal Maximiliaan Emmanuel van Beieren, het plan van de werken ter plaats had nagezien. Daarvoor werd hem later 43 lb. 10 sch. 6 gr. betaald voor ‘het visiteren en het afsteken van de linien daer men den polder vermochte uitte dijcken’. Nadat de ingenieur de uit te voeren werken had vastgelegd op het plan, werd op 22 maart 1700 de toelating verleend om de werken te beginnen, en op 1 april had een nieuwe aanbesteding plaats (f. 3, 71 en 74). Voor het betalen van de werken werd 20.098 lb. 18 sch. 2 groten ontleend: 4.280 lb. 6 sch. 8 gr. tegen een interest van 5%, en 15.818 lb. 11 sch. 6 gr. aan 6%. | |
[pagina 19]
| |
De grote meerderheid van de geldschieters behoorde tot de grote Brugse families, met daarbij enkele wezen en enkele Brugse geestelijke of weldadigheidsinrichtingen (f. 12-22). | |
De WerkenEerst komt de aanbesteding in veertien loten van 1187 ½ roeden of 4500 meter slingerkaaien, lage dijkjes langs de kleine waterlopen in de polder. Drie van de aanbesteders zijn gedurende de werken weggelopen, omdat zekere kreken die zij1. dijken. - 2. kreken (verdwenen en bestaande). - 3. kanalen. - 4. wegen - spoorwegen. - 5. gemeentegrens. - 6. gemeentekom.
| |
De polder van Zandvoorde
| |
[pagina 20]
| |
Ook hier hadden twee aannemers het werk verlaten en moest hun deel heraanbesteed worden (f. 34-42v). Het toestoppen van de grote gaten werd afzonderlijk aanbesteed, namelijk het grote gat bij Schillewaerts en het grote gat van de Keignaard, met daarbij drie ‘vercortynghen’ (f. 43-44v). Het geleverde materiaal bestond uit 198.820 bonden zinkrijs voor de dijken, 114.353 bonden rijshout, staken en geerden of roeden ten dienste van de gaten, 8000 staken, 6000 dubbele staken, alsook 1000 deilen en 456 kruiwagens, die tegen betaling werden overgelaten aan de werklieden. De deilen dienden waarschijnlijk tot loopplanken voor de kruiwagens. Het groot aantal kruiwagens wijst op een groot aantal tewerkgestelde arbeiders. Daarenboven kwam nog de levering van ‘jffers (dikke balken) ende sparren’, geleverd door de aannemers tot het maken van de kaaien en het sluiten van de grote gaten (f. 45-52). De zeesluis van de nieuwe polder werd waarschijnlijk gebouwd op de plaats waar vóór 1664 de vroegere zeesluis lag. Immers de koker van de oude sluis werd blootgelegd, het slijk en de stenen werden uit de koker verwijderd, het houten ‘sturtte bedde’ van de oude sluis werd uitgedolven, een put werd gegraven om de nieuwe sluis te kunnen ‘opmatsen’, waarschijnlijk op de fundamenten van de oude sluis. Een vingerling of afwateringsgracht werd gegraven om de sluisput gedurende veertien dagen droog te houden aan de ‘vassche zijde’ of zijde van het land. Daarbij kwam nog een buis van 60 roeden of 230 m., die gelegd werd om het water uit de polder af te leiden gedurende de werken aan de sluis. Na het in dienst nemen van de sluis werd de buis verwijderd en werden aldaar drie roeden of 11,50 meter zeedijk opgeworpen. Voor het metselwerk aan de sluis werden kalk, tarrast (cement), 14.000 tichelstenen en 28.000 gewone bakstenen uit een steenoven van de Rattevalle (Mannekensvere) geleverd. De kerkfabriek van St.-Jakob te Brugge leverde 32 ‘stucx orduyn’, misschien oude grafzerken? Daarenboven leverden steenhouwers zekere hoeveelheden gewoon arduin. En per schip werd zand en vers water aangevoerd. Als hout vinden wij, zowel voor de grondwerken als voor de deuren, de vermelding van eikenhout, tweeduim planken en vierkante stijlen of posten. Het geleverde metaal bestond uit 42 ponden of 19 ½ kgr. voor de ‘bouctten’ of spillen van de scharnieren voor de sluisdeuren. De oude koperen ‘gangen’ of hengsels van de oude sluisdeur werden schoongemaakt. Om de vleugels van de sluis op te stampen en om de bin- | |
[pagina 21]
| |
nenwerken van de sluis op te voeren werd vette aarde aangevoerd. Voor de barm van de sluis werden 21 schepen ‘vette cloeten’ of aardkluiten geleverd, alsook 28 schepen vette aarde. Aan de zeezijde van de sluis werden rijshoofden opgemaakt, golfbrekers uit gevlochten rijshout, alsook een berm uit planken, verzwaard met zinksteen. De werklieden moesten dikwijls blootsvoets in het water werken. Deze die 's nachts eraan toe waren, alsook deze die het slijk moesten uithalen kregen oms, op bevel van de direkteurs van het werk, enkele glazen brandewijn (f. 53-63). Na het voltooien van de indijking werden de slingerkaaien geslecht en werd de aarde ervan gespreid en geëffend. Het werk was onderverdeeld in twaalf aanbestedingen die, volgens de betaalde sommen, samen moesten lopen over circa 1160 roeden of 4454 meter. In de nieuwe polder werden twee heulbruggen gelegd over waterlopen. Daarenboven werd een ‘geleed’ of moergracht gegraven van 128 roeden of 489,50 meter, voor het afvloeien van het water binnen de polder (f. 64-67v). Andere uitgaven betreffen o.m. de betaling van een schuit vergaan bij het afsluiten van het grote gat, de aankoop van een andere schuit voor het meten en het uitstippelen van de percelen in de nieuwe polder, 800 turven voor verwarming en twee ijzeren fakkels voor de nachtwerken in de polder. Aan landmeter François Lobbrecht werd een oude kaart van vóór de onderwaterzetting van 1664 aangekocht, om te gemakkelijker de oude beginnen en de vroegere percelen te kunnen afpalen. Voor 1 lb. 12 sch. gr. werd een ‘horologie’ gehuurd om de tijd te kennen gedurende de werken, want een van de werklieden was belast met het ‘ayeren’ of uitsteken van de vlag, die als signaal diende voor het begin en het einde van het werk. En tot slot, werden er bij het sluiten van de grote gaten voor 26 lb. 12 sch. 9 groten fooien uitgedeeld (f. 71-75v). De betaling van het loon van de werklieden werd in het begin bezorgd door de plaatselijke sluismeester Michiel Bulcke. Waarschijnlijk had hij moeilijkheden met de werkbazen of ploegbazen, want later moest, op bevel van de direkteurs, de penningmeester van de polder, Steelant, zelf het loon Uitbetalen ‘tot het eviteren van het wegloopen der selve baesen met het ghelt van de aerebeyders’ (f. 79). Het dagelijks toezicht op de werken was toevertrouwd aan de landmeter Jan Plante, die ook de begroting en het plan van de werken had opgemaakt. Hij maakte nog de nieuwe ommeloper en de kaart van de ingedijkte polder op aan 16 stuivers per gemet, met daarbij nog 60 gulden voor de onkosten | |
[pagina 22]
| |
van papier en ‘andere nootsaeckelicheden’, waarvoor hem in totaal 33 lb. 6 sch. 8 gr. werden uitbetaald (f. 79-81). Het uitmeten van de landerijen duurde vijftig dagen. Gedurende deze dagen werd de landmeter begeleid door Filips de Moen, die daarvoor 15 stuivers of een halve gulden per dag werd betaald (f. 82v). De werken van de indijking werden uitgevoerd in versneld tempo. Cornelis Michiels was belast met het tellen van het zinkrijs ‘vanden beginne van de dijckagie tot den eijnde toe, sijnde ontrent de zes maenden’ (f. 50). En de boekhouder van de polder, Jan de Caravallie, bleef in dienst van 19 februari tot 10 november 1700 (f. 81). Aangezien de definitieve aanbesteding plaats had op 1 april 1700 (f. 3v), en de werken enkele dagen daarna zijn aangevangen, heeft het bedijkingswerk slechts zes maanden geduurd. Maar nauwelijks was de polder ingedijkt of de Geestelijkheid en de Leden van Vlaanderen, die de provincie Vlaanderen bestuurden, wilden de provinciale rechten op de landerijen en de inwoners van de nieuwe polder verpachten. Dit was in tegenstelling met het artikel van het oktrooi dat bepaalde dat, gedurende zestien jaar, de landerijen en de inwoners van de polder zouden ontslagen zijn van alle rechtstreekse en onrechtstreekse belastingen ‘soo van onsent-weghe’ (staatsbelastingen) als vande provincie, ‘alreede gevraeght ofte uuttesenden’ (f. 9v). Daartegen ging het bestuur van de nieuwe polder in beroep, en belastte de ‘solliciteur’ Peerboom daartegen bezwaar voor te leggen in de Raad van Vlaanderen (f. 76v).
De rekening over de indijking van de Nieuwe Polder van Zandvoorde (1700-1701) sluit met een klein tekort van 330 lb. groten. De ontvangsten bedroegen 21.099 lb. 8 sch. 6 gr. en de uitgaven 21.429 lb. 8 sch. 6 groten. In de uitgavenGa naar voetnoot(5) waren reeds duizend pond gerekend die werden terugbetaald op het geleende kapitaal. Jos. De Smet |
|