Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||||||||
[Nummer 11-12]Volksgeloof en volksremedies in Veurne-Ambacht
|
1. | Latijnse miscellanea (Enchiridion) over teologie, f. 1-34r, 36v-37r. |
2. | De ‘Superstitiën’ f. 34v-36r, 37v-40r, waarvan de tekst hieronder wordt medegedeeld. |
3. | Gezondheidsregels (School van Salerno; Iatijn), f. 40v-43r. |
4. | Latijnse verzen op het huwelijk van Frans, hertog van lorreinen, met Maria-Theresia van Oostenrijk in 1736, f. 43v-44v. |
5. | Franse énigmes (berijmde raadsels) uit La Clef du Cabinet, f. 43r-47r; 60r-62r. |
6. | Kerckelicke Rechten vande vervallen voor de Geestelieken inde Prochie van Isemberghe, f. 43r-62r. |
7. | Latijnse verzen op Kardinaal de Fleuri, anno 1736, f. 49r. |
8. | Eenigh Curieus tijdt verdrijf gemaeckt van pater Lucas de Swaen capucijn guardiaen tot Berghen St. Winnox ende aldaer gestorven (woordenspel met verstaan en verstand), f. 49v-51r. |
9. | Onderwijs tot het Gheestelick Leven, f. 51v-59v. |
Het nummer dat ons hier bijzonder interesseert is nr. 2. de ‘Superstitiën’. Deze tien bladzijden zijn feitelijk het enig oorspronkelijk stuk midden in het mengelwerk van de Izenbergse kapelaan. Hoe kwam deze er toe dit stuk persoonlijke waarneming neer te schrijven in de volkstaal en in te lassen midden in zijn Iatijnse tealogische notities?
Uit de 37 eerste bladzijden van het boekje blijkt dat kapelaan Bollaert een aktieve teologische belangstelling had en heel wat boeken bij de hand had. Hij brengt citaten bijeen uil kerkvaders, uit oude en nieuwe auteurs. Was hij reeds gedurende zijn studiejaren daarmee begonnen? Op f. 20r besluit hij een nota over kerkelijk recht met de ondertekening: G B B[ollaert] in Theologia studiosus. Op f. 29v citeert hij teologische stellingen die in juni 1691 werden verdedigd door een zekere Gummarus Huijgens.
Voor zijn preken gebruikte Bollaert het alstoen klassieke tiendelige werk Sermons des Missions van de Franse oratoriaan Jean Lejeune, uitgegeven te Toulouse in 1662 (tweede uitgave in 1688). De 362 sermoenen van dit werk vormen een volledig teologisch-katechetisch handboek voor de predikingGa naar voetnoot(4). Het derde sermoen in deel III van Lejeune handelt over het eerste gebod en de daarmee verbonden Superstitions. Dit was voor kapelaan Bollaert de aanleiding om in zijn notitieboekje een reeks aktuele cassen (casus) op te tekenen ‘dewelcke sijn in gebruick in Veurne-ambacht’. Een goed deel van de volkspraktijken die de verlichte kapelaan bij prediking en zielzorg wil tegengaan (als strijdig met Gods eerste gebod) betreffen ziekte en genezing. De bestrijding van het volksgeloof was in het teologisch onderwijs zeer aktueel geworden vooral sedert de verschijning in 1679 te Parijs van het beruchte Traité des Superstitions van de Franse teoloog Jean-Baptiste Thiers.
De notities van kapelaan Bollaert zi'n zakelijk, duidelijk, objektief. De beweegreden van zijn metodische verkenning van het aktuele en lokale volksgeloof was pastoraal-teologisch Hoe was dat alles, door katechese en prediking, te verhelpen? Het programma moest hem wel zeer uitgebreid voorkomen tegenover een ‘kwaad’ dat zo omvattend was. Hij noteert op dokumentaire wijze, met zin voor het detail, met uitsiruiting van persoonlijke emotie. Alleen naar het einde toe duiken een paar uitdrukkingen op (‘ende soo voorts van andere dijngen;... en diergelijke dwaesheden’) die zijn tem-
perament en zijn engagement beginnen te ontsluieren. In het slot toont eindelijk de duivel zijn staart: die dingen zijn ‘van den duijvel geïnventeert’, en het rederijkersbloed van de kapelaen gaat aan 't rijmen over het onzinnige ‘dat Satan al bewijst’. Dan komt de gemakkelijke eindstreep van ‘noch duisent andere duijvelrien’ die hij het optekenen niet meer waard acht.
Guilielmus Bollaert heeft goed werk geleverd, verdienstelijker dan hij kon vermoeden. Als kind van zijn tijd, vooral als priester van een bisdom dat voor studie en vorming zeer naar de grote Franse scholen opkeek, heeft deze wakkere kapelaan van te lande de ‘cassen van superstitie’ opgetekend die voor onze tijd een merkwaardig, gedateerd en gelokatliseerd dokument van historische volkskunde geworden zijnGa naar voetnoot(5).
A. Viaene
Repertorium van kapelaan Bollaert
‘Opden Eersten Reghel vande superstitien in het sermoen vande missien van Pere le jeune tome 3o sermoen 3o dienen de cassen die volgen de welcke sijn in gebruick in Veurne-ambaaht.
I
1. Van te gebruieken sekere onbekende woorden ende die te bijnden aenden hals van die men wilt genesen, ofte den siecken, gequetsten ofte gewonden persoon selfs te doen seggen; ofte die over hem te segghen met sekere omstandigheden in t'liggen ofte staen.
2. Als de vrauwe gebaert heeft een graentjen sout ofte twee in de handt te leggen met die woorden: ‘alle quaet moet van mij vlieden’ ofte wel:
3. Een velleken swijnenvleesch stelen, en leggen in elsenblaederen tegen de cortse op sekere plaetse.
4. Een stucxken broodt boven de deure leggen om de honden die verloren sijn te doen wederkeeren; als oock omdat de katten niet en souden deureloopen.
5. Een stroij-bandt te binden aen den boom ende al heiselenGa naar eindnoot+ deurfaopen sonder omme te sien.
6. Item de vensters ende deure opendoen, als oock alle de sloten ontsluijten van g'heel het huis, als iemant in doodts noot light om haest verlost te worden, opdat de ziele niet en soude besloten sijn.
7. Als iemandt doodt is in het huis, dat moet in d'oore van de peerden ende andere beesten geseijdt sijn omdat sij niet en souden ongemack hebben; insghelijckx de bijen te wecken.
8. Den meester van het huis overleden sijnde, en magh niet gevoert sijn naer de kercke van sijne eijgene peirden, want daer soudender noch sterven ofte onghemack cammen aende peirden.
II
Opden tweeden regel dienen de volgende:
1. Van vrese van ongeluck, niet te mogen naeijen in den maent van vrauwen naer het baeren, noch selfs niet te spinnen. Sommigen willen dat men alleenlick aende manskleederen magh naeijen, ende andere niet.
2. De koeijen laeten drooge gaen op sondaegen om op den dagh te calveren, van vrese de onruste s'nachts te hebben.
3. Item niet in dienst te gaen op vrijdaeghen ofte particuliere daegen, van vrese van deur te loopen.
4. D'asschen niet optescheppen op vrijdaghen ofte andere particuliere daegen, van vrese van brandt.
5. Sommige daegen te vluchten in het kerckgaenGa naar eindnoot+ van de vrauwen.
6. Om het wilde vierGa naar eindnoot+ te verdrijven moet afgeteeckent worden met een meldtrynckGa naar eindnoot+ ofte trauwrynck die moet gehouden worden tegen de sonne, ende moet gestreken worden met het bloedt van iemant die daermede geinfeeteert heeft geweest.
7. Divinatien. - Het is ongeluck seggen als sij s'morgens uitgaen en eerst eene vrauwe rencontreren, en geluck als sij eerst een man te gemoet commen.
8. De draomen selfs gelooven ende daerop sijne wercken te reguleren.
III
Op den derden regel worden gereduceert de naervolgende:
1. Om de cartsen te verliesen negen daegen te lesen negen onse Vaders en Weestgegroets alle daege een min: als den eersten negen, den tweeden 8, ende soo voorts; als het aflesen vande doorne steecke ende peerle op de ooghe.
2. Wijwater in een vijnger hoet medebrengen als de vrauwe te kercke gaet* om dat de kijnders niet en souden quijlen.
3. De kijnders en mogen niet suijgen drie maenden van maerte, maer moeten gespent wo den voor de derde, van vrese van ongemack.
4. Als de stoppe die gebruickt is om de h. Olie af te vaegen claer brandt, seggen te wesen een teeeken van gesontheijt ofte erstellinge der siecken; ende als sij duister brandt, teeeken vande doodt.
5. Een stuck houdt ofte alderhande groensel gesneden ofte gepluckt op St. Jansdagh, seggen te wesen dienstig tegen tooverien en ander quaet.
6. Item op Sinte-Laureijnsdagh tegen het vier.
7. Een ander abuijs. Dat sij oordeelen dat de vrauwen die niet en sijn gekerck-ganckt, gelijck sijn aende ongedoopte kijnders.
8. De eijeren geleiit op goeden Vrijdagh, seggen te wesen beter ofte te saijen, ofte iet dat men op andere daegen doet, seggen beter te sijn:
9. als de boter gekeijrent op St. Bartholomeus dagh;
10. als loock te eten op den eersten vrijdagh van maerte.
[IV] Vervolgh van de Superstitien
1. Twee nieuwe brycken die men heeft gestolen, cruijswijs in de stal boven de peirden hanghen om die te bevrijden van quaede sieckten ende andere ongevallen; ofte maerestockenGa naar eindnoot+ boven de deure vanden stal steeeken opdat de peerden vande maere niet en souden bereden worden.
2. In eene kercke daermen noijt en heeft geweest, syn handt in het wijwatervat steken om de wortenGa naar eindnoot+ te doen weghgaen.
3. Een he met daer de vrught in s'moeders lichaem in gewonden is, en daer sommige kijnders mede geboren worden, als een grooten schat bewaeren ofte aen den hals draeghen als een teeeken ofte voorsegghinge van een groot geluck; ofte om hart te worden.
4. Op den goeden Vrijdagh een cruijs maecken op een boom daer d'exters hunne nesten opmaecken, op dat se geene jongen en souden voortbrengen.
5. Om muijsen en ratten te verjaegen, om peiirelsGa naar eindnoot+ en doerens of te lesen, om de vijfve ofte vijckeGa naar eindnoot+ te helpen, eenige gebeden te lesen ofte woorden uijt de h. Schrifture.
6. Het eij van den goeden Vrijdagh bewaeren tegen donder en blixem; sint janscruijdt, gelijck ofte men het noemt, nuchteren treeken en in het dack van t'huys steeeken om bevrijdt te sijn van brandt.
7. Als d'exters stijf clappen ten tijde vanden oorloghe, oor deelen datter soldaeten sullen commen.
Als er een uijl op het huijs sit ofte eene raeve daer over vlieght en schreeuwen, als er een hondt uijlt daervoren, vas-
telick oordelen datter in dat huijs haest iemant sal sterven ofte isser iemand doodt, en dat hij huijst in het gebeurte, datter noch meer sullen volgen.
8. D'aenmerckinge vande planete daer iemant onder geboren is, als men uijt sulcke constitutie ofte gesteltenisse vande sterren ofte planeten besluijt dat desen ofte dien menscih sal goed ofte quaedt sijn, geluckigh ofte ongheluckigh, ende soo voorts van andere dijngen.
9. Verschil maecken tussahen daegen, maenden ende jaeren, houdende eenige voor geluckigh, andere voor ongeluckighGa naar eindnoot+ gelijck doen die op eenen maendagh ofte vrijdagh niet en derven trauwen ofte in hunnen dienst gaen, meijnende dat hunnen dienst ofte hun houwelick niet voorspoedigh en soude sijn;
die den dag van Ste Maria MagdalenaGa naar eindnoot+ ofte eenige andere daegen, als sijn de hondtsdaeghen, ongeluckigh houden om te reijsen;
die de schrickeljaeren meijnen niet goedt te sijn om te planten en diergelijcke dwaesheden.
10. Acht nemen op de droomen en daer uijt eenige dijngen besluiten daer sy noch uijt hun selve noch door godts ingeven, nogh oock door d'instellinge van de h. kerke eenige gemeenschap mede hebben, so bij exempel als men droomt datter eenen tandt uijtvalt, daeruijt besluiten datter een van onze beste vrienden gestorven is ofte haest sal sterven.
11. Vasten ofte eenigh ander goedt werck doen precies op dien ofte desen dagh, een andere en soude niet goedt sijn; en precies soo veele keeren, meer of min en soude niet deughen.
Seker getal van keirssen ontsteken, niet min noch meer, en preeijs onpaer.
Een seker soort van geldt opofferen, bij exempel een silveren penninck, t'en magh geen anderen sijn.
12. Een sekeren brief over hem altoos draegen, in wat noodt dat hij is, God sal hem altijd bijstaen: suleken seggen sy te wesen den brief die den paus Leo den 3en aen Keijser CarelGa naar eindnoot+ soude gegeven hebben als hij naer den strijd soude rijden om hem daermede te beschermen tegen sijne vijanden.
Item een gebedt dat sij seggen gevonden te zijn op 't graf vande h. maghet Maria en dat van soo groot eene eracht is, dat soo wat mensch dit leest ofte doet lesen alle daeghe eens, ofte die het over hem draeght met eene goede intentie, en sal van geene haestige doodt sterven, noch int' water, noch int' vier noch inden strijdt;
als eene vrauwe in aerbeijdt van kyndt is, men leest dit ge bedt over haer, sij sal terstont verlost worden;
die hetselve alle daegen leest sal voor sijne doodt drie reijsen de gebenedijde maghet Maria sien;
die eenigh onghemack heeft, sal terstont genesen worden, en oock die het uijt devotie over hem draeght. Ende men sal voor en naer hetselve gebedt lesen het gelove ofte Credo.
Item een ander gebedt die sij seggen seer goedt te wesen voor een reijsenden man ende voor eene vrauwe die in baerensnoodt is; t'is een gebedt van het Cruis Ohristi in het welcke datter menighvuldige cruicen worden gemaeckt.
Item een anderen mirakeleusen brief die sij seggen gevonden te sijn in een steenplaetse in de kercke binnen Keulen ondere eenen blauwen serckesteen, geschreven met het dierlbaer bloedt van Christus Jesus, waerdoor hij ons te kennen geeft dat hij de weirelt sal straffen met eene groote straffe, soo breder verstaen wordt uijt den brief.
Item eene schoone openbaeringe die sij seggen van Godt selve gedaen ofte veropenbaert te sijn aen drie hh. Vrauwen, maer princepaelick aende h. Vrauwe BirgittaGa naar eindnoot+, princesse uijt Sweden, welcke openbaeringe iemant bij sigh hebbende bevrijdt wort van alle de bovenschreven quaelen ende noch meer, met een goedt betrauwen op Godt.
13. Souvereijne remedie tegen het bloen: seggen seer goedt te wesen een cruijs van hetselve te maecken op het voorhooft, seggende eenige hooghe woorden bij exempel consummaturn est, ofte andere die van niemant anders a11s van den duijvel geïnventeert sijn etcetera.
Maer moeten gekeert sijn naer den oosten met d'handen gecruijst uytgereckt etc... als oock om van sieckte bevrijdt te sijn, kruijden snijden met een heel nieuw mes dat geen saecke heeft aengeraeckt.
Daer sijn noch duisent andere duijvelrien die ick de moeijte niet en vermagh van opteschrijven.
- voetnoot(1)
- D.J. van Suyt, Eenige bladzijden uit de geschiedenis van Isenberghe, Ieper, 1904, blz. 35.
- voetnoot(2)
- P. Declerck, De priesteropleiding in het bisdom Ieper (1626-1713), in Handelingen Soc. Emulation, dl. 105, 1968, blz. 91.
- voetnoot(3)
- Het boekje, behorend tot het Bisschoppelijk Archief te Brugge, wordt in 1902 vermeld afs behorend tot het archief van het Brugse Grootseminarie (Biekorf 1902, 69).
- voetnoot(4)
- Over Jean Lejeune (1592-1672), bekend als ‘le Père Aveugle’ zie A. Molien in Dict. Théologie Cath. IX-1 (1926), 196-197.
- voetnoot(5)
- De tekst uit het boekje in Biekorf 1902, 69-75 medegedeeld (door een anoniem medewerker) is onvolledig en wordt er niet in zijn historische samenhang gesteld. Daarom mocht hier, menen we, het hele stuk in volledige versie naar het origineel en met de nodige situering hernomen worden. - Voor zijn korte notitie over G.B. Bollaert, in leven en Werken der Zuidned. Schrijvers (uitgave Kon. VL. Academie, Gent 1900; p. 122) beschikte F. De Potter alleen over de lakonische inleiding van Biekorf 1902 en verkeerde in de menrng dat ‘het bundeltje van allerlei aantekeningen, dichtjes, raadselen...’ op zijn geheel een nederlandstalig bundeltje was.
- eindnoot+
- Heiselen: al heiselen = al strooiend. De Bo s.v.
- eindnoot+
- Het kerckgaen: de kerkgang (uitzegening); vgl. verder ter kercke gaen (III 2), gekerck-ganckt (III 7).
- eindnoot+
- Wild vier: de roos (erysipelas); vgl. III 6.
- eindnoot+
- Meldtrynck: meidring = trouwring (Poperinge). De Bo s.v
- eindnoot+
- Maerestocken: marentakken.
- eindnoot+
- Worten: wratten.
- eindnoot+
- Peirels: vlek, bloem op het oog; vgl. Vervolgh 1.
- eindnoot+
- Vijfve, vijcke: vijt, fr. panaris.
- eindnoot+
- Ongelukigh (daegen...): verworpen dagen = kwade dagen, jours néfastes (égyptiaques).
- eindnoot+
- Maria Magdalena (22 juli): ligt in de hondsdagen; ‘Madelene wil ne klemmer of ne zwemmer’.
- eindnoot+
- Brief aen Keyser Carel: het krachtig Gebed van Keizer Karel; zie H. Stalpaert, Westvlaams Sagenboek II (Blankenberge 1969), blz 108-111, met bibliografie.