| |
| |
| |
Mengelmaren
Groene jagers
Naar aanleiding van de vraag betreffende ‘Groene Jagers’. in Biekorf 1969, blz. 256 in Vraagwinkel van M.A. zou ik het volgende willen mededelen.
In het dagboek dat Elias Vermere, schepen van Aardenburg, van de Franse inval in 1794 te Aardenburg én omgeving schreef onder de titel ‘Memoriaal in 1794’ en dat zich bevindt in handschrift in de verzamelbundel van G.P. Roos, Wereld- en Kerkelijke geschiedenis van Aardenburg, in het Fonds: Handschriften van het Gemeente-Archief te Aardenburg, deel I blz. 125-128, wordt het volgende vermeld over Groene Jagers:
‘10 Augustus 1794. Bij het Steenheultje is een Groene Jager voor de kop geschoten uit oorzake van dieverij’.
‘17 Augustus 1794. Zijnde bij mij gelogeerd de chef van de Groene Jagers met knegt en twee paarden’.
‘18 Augustus 1794. De chef met de Groene Jagers vertrokken van hier na Breskens’.
‘24 Augustuc; 1794. Om 3 uuren een Hollandsch officier geblind zijnde is met 2 Groene Jagers binnen Aardenburg gekomen bij den generaal Moureau aan het huis van de Wed. C. Versluijs, om over de capitulatie te spreken tot overgave van Sluijs; om 4 uuren is voornoemde officier weder vertrokken na Sluijs ongeblind met een Fransch officier en twee Groene Jagers ter geleide’.
Uit het bovenstaande moet men opmaken, dat het hier geen burgerwacht, maar een onderdeel van het Franse invasieleger betreft. Omdat dit de enige afdeling is die speciaal wordt aangeduid met een naam, moet het een afzonderlijk korps zijn geweest, en naar de aard van de opdrachten te oordelen een korps, dat met politiediensten was belast, een soort militaire politie.
G.A.C. van Vooren
| |
Den duivel een keerse luchten
Aansluitend bij Biekorf 1969, 248-249, nopens de ‘Bruegeliaanse’ spreuk ‘den duivel een kaars ontsteken’.
Het spreekwoord dat ‘men moet den duivel een keerse ontsteken’ was in Bruegels tijd niet alleen in Engeland bekend, ook in het duitse taalgebied komt een dergelijke zegswijze voor, en wel onder de eigenaardige vorm: ‘Voor de duivel moet men twee kaarsen ontsteken, dan zal hij ons met rust (ongemoeid) laten’ (Dem Teufel muss man zwei Kerzen anzünden, dass er uns ungeschoren lasse). Zo luidt een versie uit
| |
| |
het Zwarte Woud, opgetekend omstreeks 1800. In een Hamburgse verzameling van 1605 luidt de spreuk: ‘Voor den duivel moet men steeds twee kaarsen ontsteken, waar men voor Ons' Heer er maar éne ontsteekt’ (Dem Teuffel muss man allzeit zwo Kertzen auffstecken, da man Gott nur eine auffsteckt’. (Wander, Dt. Sprichwörter Lexikon IV 1061; Darmstadt 1964).
Aardig is de vertelling die reeds in 1522 - vóór Bruegels geboorte nog! - te Straatsburg rond die alsdan reeds bekende ‘kaars voor de duivel’ werd opgetekend en gedrukt. Hier volgt de vertaling ervan. (Naar Wander t.a.p.).
‘Er was eens een boer die een kaars ging ontsteken voor 't heilig sakrament, en hij ging door tot achter het altaar, en daar, in een paneel, hing de duivel geschilderd. De boer verlette niet en ontstak daar nog een kaars. De pastoor had de doenwijze van de man gezien, een goed kristen doet dat niet, zei hij, en hij gaf hem een welgemeende berisping. De boer zei daarop: ‘Ik doe dat niet uit ongeloof, zoals u meent, meneer pastoor, ik doe het met goede intentie: ik ontsteek een kaars voor onze goede Heer God opdat hij mij goed zou doen, en ik onsteek er ene voor de kwade geest opdat hij mij geen kwaad zou doen’.
Men zou bij die vertelling gaan denken aan Vanhee in zijn Manneke uit de Mane...: eentje van de slimme boer die de pastor onschuldig-weg schaakmat zet.
c.b.
| |
Nikolaas van Haringhe
Op de vraag in Biekorf 1969, 127.
Bij Mgr. M. Vaes, rektor van St. Juliaan-der-Vlamingen te Rome, lees ik, in zijn monografie Ons Land te Rome door de eeuwen heen (Brussel 1950) blz. 40-43:
De Ieperse apotheker Nikolaas van Haringhen... die sedert 1656 een trouw en toegewijd lid van de broederschap van St. Juliaan was, overleed in 1705, en liet haar gans zijn fortuin na. De beheerraad besteedde dit geld aan de oprichting van het palazzo, dat de kerk brutaal omknelt, maar dat sedert 250 jaar de nodige middelen verschaft, dank zij de opbrengst der pachten, om onze behoeftige landgenoten te ondersteunen.
Een gedeelte van het kapitaal had Nikolaas van Haringhen bestemd tot het uitkeren van een bruidschat aan behoeftige Vlaamse meisjes die te Rome verbleven. Tijdens de vorige eeuwen genoten verschillende meisjes van deze laatste wilsbeschikking; thans is zulks echter een uiterste zeldzaamheid geworden’.
A. Deschrevel
| |
| |
| |
Gezelle en het Izegemse kapelleversje
In Rond den Heerd van 6 oktober 1866 (I 358) plaatste Guido Gezelle onder de rubriek Waar 't vliegen wil de volgende kleine mededeling:
‘Onder een Onze Lieve Vrouw beeld vond ik
Ik groet u, Maria, die daar staat;
Gij zijt goed, en ik ben kwaad:
Wilt gij mijne arme ziele gedenken,
'k Zal u een Ave Maria schenken,
Gezelle had dit stroofje reeds een jaar vroeger ingelast in een bijdrage ‘Anneke Maentje’ - gedrukt in het weekblad 't Jaer 30, nr. van 7 oktober 1865 - bij gelegenheid van een maaneklips. (Zie G.G. Proza en varia, ed. Baur, blz. 415; Antwerpen 1950).
Uit die strofe is het gedicht ontstaan dat weldra het bekende ‘congregatielied’ geworden is, getoonzet door P. Busschaert en opgenomen in dezes bundel Dertig gezangen voor congregatien (met muziek), uitgegeven te Brugge in 1870. Het gedicht zelf werd door Gezelle in 1880 opgenomen in zijn Liederen, Eerdichten et Reliqua.
Waar had Gezelle dat versje gelezen, onder welk beeld, in welk wegkapelleke? Dr. P. Allossery heeft het, in zijn belangrijke aantekeningen van de Jubileum-uitgave (blz. 197-198) niet gelokaliseerd. De volgende nota van zijn vriend, pastoor L. Slosse, moet hem - wat zelden gebeurde - ontgaan zijn.
In zijn zeldzame bundel Rond Kortrijk handelt Slosse nogal uitvoerig over Wevelgem: zeventig bladzijden, gedateerd: ‘Rumbeke, Sin-Jansdag te Midzomer, 1916’. De stamboom Larmuseau krijgt een beurt, en op blz. 2087 vermeldt de auteur: ‘Martijn Larmuseau, in de wandelinge Martijn Chiepens, geb. te Izegem 9.10.1770; getrouwd eerst met Anna Theresia van Hove, en laatst (28.5.1817) met Maria Catharina De Smet, van Lendelede’. In een voetnota bij de naam Chiepens schrijft Slosse:
‘Straatoude mensen wisten over 40 jaar de rijmreken nog op te zeggen die boven Martijn Chiepens O.L. Vrouwkapelleken stonden:
Zoete Vrouwe, daer gy staet,
Gy zyt goed, en ik ben kwaed:
Wilt myn arme ziel gedenken,
'k Zal u met een gebed beschenken’.
Meer bijzonderheden daarover biedt de Izegemnaar Pieter Declercq in een gedokumenteerde kroniek van de ‘Mariale heiligdommen te Izegem’ (in De Mandelbode van 9 okt. 1954).
| |
| |
Chiepens kapelletje was een niet-toegankelijk veldkapelletje en stond op de hoek van de Chiepensstraat en de oude Kortrijkstraat, bij de hofstede waar later (na de Larmuseau's) de kinders Deschrijvere zijn komen wonen. Het beeldje stond in een kleine nis, achter een ijzeren traliedeurtje in een lage muurzuil Boven de nisholte. op een wit bord, waren de verzen geschilderd (zoals ze door Slosse in 1916 werden medegedeeld in Rond Kortrijk).
Slosse was onderpastoor te Izegem in 1872-1891. Als zodanig ging hij de grootvader van Ivo Mestdagh berechten, die woonde op Dekmyns hof aan de Zaligmaker in de Lendeledestraat De stervende prevelde de verzen van het kapelletje Slosse was er zeer door getroffen, hij tekende de woorden op en zond de tekst naar Gezelle te Kortrijk. - Tot zover de versie van P. Declercq, die een mogelijk verband ziet tussen de verzen van het Izegemse kapelletje en het gedicht van Gezelle.
Uit het bovenstaande blijkt echter dat Gezelle niet op Slosse heeft gewacht om zijn Maria-lied te dichten. Het kapellestroofje had hij reeds tweemaal (in 1865 en 1866) laten drukken en zijn lied (van zes strofen) was reeds, op muziek van Busschaert, verschenen in 1870 en als congregatielied zeer snel verspreid. Dit alles vóór dat Slosse uit St.-Kruis in Izegem was aangeland. In zijn nota van 1916 over het Izegemse rijmpje, rept Slosse geen woord over enig verband met Gezelle. Allossery is dan in 1930 terecht terughoudend geweest toen hij de lokalisering van kapel-en-vers terzijdeliet Gezelle kon het vers immers elders dan te Izegem ‘onder een O.L. Vrouw beeld gevonden’ hebben.
Chiepens kapelletje te Izegem werd in 1940 door een granaat getroffen en is in 1945 geheel verdwenen.
a.v.
| |
Gruithuisen - gruuthuse
Op de vraag in Biekorf 1968, 256.
De Duitse astronoom en chirurg Franz Paula von Gruithuisen (1774-1852) was van Brabantse afkomst. Zijn vader was een valkenier uit 's Hertogenbosch die door keurvorst Maximiliaan III van Beieren naar het Hof van München werd geroepen. (Allg. Deutsche Biografie X 6-7).
Het gruiterecht (i.v.m. bierbrouwerij) was in veel Nederlandse steden in voege. Niet alleen Brugge en Gent in Vlaanderen hadden een gruuthuus doch ook Utrecht en Dordrecht in Holland hadden hun gruythuys; en 's Hertogenbosch, waar het gruiterecht eveneens in voege was (Stallaert I 541), zal voorzeker ook een gruithuis hebben gekend.
De gruit, die het in de 14e eeuw voor de hop heeft moeten
| |
| |
afleggen, heeft standgehouden in familienamen (de Grutere, de Gruyter; van Gruuthuse, van Griethuizen), veel meer dan de hop, die maar weinig namen b.v. Hoppenbrouwer) op haar krediet heeft.
e.n
| |
Sioux-indianen in de expo 1910
Bij het lezen van de mengelmare in Biekorf (1967, 119-120) over die ‘Sioux-Indianen op toernee in Vlaanderen’ ten tijde van koning Willem in 1827, moest ik gaan denken aan die Roodhuiden die ik in 1910 op de wereldtentoonstelling van Brussel gezien heb. Ze hadden een kamp in de afdeling van de ‘attrakties’ en hielden daar vertoningen op een soort koersplein, want de nummers bestonden voor een goed deel uit ruiterstukjes met brio uitgevoerd door blanke cowboys en cowgirls op zeer wilde paarden.
De Roodhuiden waren in meerderheid mannen, doch er waren ook vrouwen en kinderen bij, die te zien waren in de Indianen-hutten. Daar was er allerlei handwerk (korven, potten en weefsels) tentoongesteld en andere ‘souvenirs’ die men na de vertoning kon gaan kopen.
Zijn er sedert 1910 nog zulke groepen Indianen uit de States bij ons op toernee geweest?
g.l.
| |
Nog meer paptaarte!
Ter gelegenheid van Kuurne-kermis, eerste zondag van oktober, worden er in de familie nog altijd ‘oude-vlaamse paptaarten’ gebakken, naar een recept van tante Rosalie (gest in 1895). Hier volgt het.
Neem 30 klontjes suiker en wrijf ze goed tegen een citroen (tot de schil praktisch afgewreven is). - Een liter melk. - 100 gram boter (of margarine). - Twee volle sneden koekebrood (zonder rozijnen).
Dit alles samen laten opkoken, en met een vork het brood fijnwrijven. Na het kookpunt 5 minuten laten rusten.
Daarna zes eieren, goed dooreen geslagen (dooiers en wit), voorzichtig erbij doen en goed roeren.
Dan de pap in een pateel gieten (aluminium papier kan hier helpen); de pap moet een goeie centimeter dik zijn; in een matig warme oven gedurende 45 min. laten bakken, tot de korst schoon goud-bruin is.
Het fijne van de taart ligt in de lichte citroensmaak... dus de suikertjes goed inwrijven. Smakelijk!!!
C.V. Kuurne
| |
| |
| |
Klokkengieters drouot
Op de vraag in Biekorf 1969, 255.
De eerste klokkengieter van die naam te Doornik is Clément Drouot, die in deze stad werkte in 1806-1820 in associatie met verscheidene anderen. Hij werkte een hele tijd samen met zijn drie broeders: Denis, Simon en Jean Baptiste talrijke klokken uit die periode zijn getekend Drouot frères.
Omstreeks 1842 werkte Clément Drouot samen met zijn zoon Paul-Denis, die weldra zijn vader opvolgde en te Doornik werkzaam geweest is tot in 1891. In dit jaar liet hij die gieterij over aan de Mechelaar Marcel Michiels, met wie hij een drietal jaren had samengewerkt. - Volgens F. Desmons, Les cloches de Tournai, in Annales Acad. d'Archéologie de Belgique (Antwerpen) LVII, 1905, 23.
a.d.
| |
De heer van Wieze, graaf van Watou
Op de vraag in Biekorf 1969, 255.
In ‘Twee kapelanieën van Sint-Jan-Evangelist in de Collegiate Dendermonde’, gaf ik in noot 32 (onze Gedenkschriften 3e r., dl. XVII, bi. 100) de heren van Wieze: Jan van Yedeghem zn. Robrecht, Mher Robrecht zn. Jan (1470), Mher Steven zn. Robrecht (1510), Mher Charles, ridder (1525), Mher Jacob zn. Charles (1562), Mher Charles zn. Jacob, graaf van Watou (1578), Mher Jan zn. Charles, graaf van Watou (1630), Mher Frans zn. Jan, graaf van Watou (1640).
M. Bovyn
Deze belangrijke mededeling van de redacteur van de Oudh. Kring van Dendermonde brengt de sleutel voor de ontsluiting van het geval van die Heer van Wieze, die in de jaren 1580 als hoogbaljuw van Ieper optreedt.
Charles van Yedeghem is de eerste graaf van Watou. Hij was zoon van Jacob, heer van Wieze, gouverneur en kapitein van Dendermonde in 1573, eerste schepen van de stad Gent, daarna hoogbaljuw van de stad en het land van Aalst. Mher Jacob was gehuwd met Agnes de Ghiselin, gezeid van Busbeke, een zuster van de bekende humanist en diplomaat Ogier van Busbeke.
Charles, zoon van Jacob en Agnes de Ghiselin, trouwde te Sint-Omaars, 24 juni 1584, met Maria van Cortewyle, die de heerlijkheid van Watou inbracht. Het leen van Watou zou hij eerst in 1608 uit de successie van Marie de Sacquespée, vrouwe van Diksmuide, kunnen afkopen. Charles werd ridder in 1598, baron van Busbeke in 1600 en graaf van Watou in 1629, kort voor zijn dood (15 aug. 1630).
Charles van Yedeghem was Heer van Wieze toen hij op 24
| |
| |
Januari 1590 door het hof werd aangesteld als hoogbaljuw van Ieper. In deze hoedanigheid hield hij op 1 oktober 1590 zijn eerste ‘dingherlag’. Hij bliJft ‘mijnheere van Wieze’ ook nadat hij ridder wordt en baron van Busbeke (1598-1600). Graaf van Watou is hij maar enkele maanden geweest; de titel wordt wel gedragen door zijn zoon Jan en zijn kleinzoon Charles, die allebei hoogbaljuw van Kassel geweest zijn.
Charles van Yedeghem, eerste graaf van Watou, en Maria van Cortewyle werden begraven te Watou. Hun grafmonument - witmarmeren ligbeelden op een zwart mausoleum - is er nog heden een bezienswaardigheid in de parochiekerk. Redding en herstelling van dit monument zijn een lange en pijnlijke geschiedenis geweest.
A.V.
- L.A. Rubbrecht, Geschiedenis van Watou 30-64 (Brugge 1910). - J. Dalle, Histoire de Bousbecque 74-78 (Wervik 1880). - Augustijn van Hernighem, Nederl. Historie II 127 145 176 (Gent 1867). - F. Vandeputte in Hand. Emulation XIX, 1867, 92. - De Potter-Broeckaert, Wieze 27 (Gent 1893). - Biekorf 1959, 196-198.
| |
Vrome levensavond van graaf Diederik
Na zijn vierde en laatste reis naar het Heilig land had graaf Diederik van de Elzas nog een goed jaar te leven. Hij keerde terug in het najaar 1166 en zou te Grevelinge overlijden op 17 januari 1168.
De Vlaamse Kronieken weten heel wat bijzonderheden te vertellen over de devoties van Diederik gedurende zijn laatste levensjaar.
Diederik was diep aangedaan door het heilig leven en de dood (begin 1166) van zijn echtgenote, Sibylla van Anjou, te Jeruzalem. Niet minder diep had hem het voorbeeld getroffen van zijn (halve) kozijn Willem van Ieper die, na een zeer woelig en avontuurlijk leven, zich teruggetrokken had in het Sint-Pietersklooster te Lo, waar hij in 1164 overleden was. Diederik nam exempel aan Sibylla en Willem, zich voegende ‘uut den gheruchte van den volke’.
Diederik vindt nog tijd om het klooster van Watten te stichten, waar hij zou begraven worden. Ondertussen rijdt hij nu en dan naar het graf van Willem van Ieper te Lo om er een drietal dagen in bezinning door te brengen.
In zijn kalender staat ook de St. Pieterskerk van Kassei waar hij het graf van zijn grootvader Robrecht de Fries gaat bezoeken.
Naar de St.-Bertijnsabdij rijdt Diederik meer dan eens om er te bidden op het graf van zijn kozijn, de vroeg gestorven graaf Boudewijn Hapkin, en op dat andere graf van zijn (verre) kozijn en rampspoedige mededinger Willem van Normandië.
| |
| |
Ten slotte zien we hem pelgrimeren ‘uut devocien’ naar een graf in het vrouwenklooster van Broekburg: daar lag zijn tante Clementia begraven, de vrouw van graaf Robrecht II van Jeruzalem, een intrigante zonder weerga in het Huis van Vlaanderen.
In deze ronde van Diederiks late vroomheid komt Karel van Denemarken niet voor. Heeft de kroniekschrijver de graafmartelaar overgeslagen omdat deze in de burchtkerk van Brugge begraven lag? Feit is dat Karel de Goede, de derde kozijn uit het trio van kozijns die de grafelijke kroon van Vlaanderen hadden gedragen, in de gedetailleerde reeks van Diederiks dynastieke devoties niet genoemd wordt.
a.v.
| |
Inventaris van een bakkeet
1792
Toevallig kreeg ik, uit partikulier bezit, de staat van goed in handen van ‘Pieternelle de Sitter, filin Joannes verweckt bij Joanne Schaep, Vrylaeteresse... overleden ter prochie van Westcapelle, op den eersten ougst 1792’. Een van de artikelen luidt als volgt:
‘In de backeete: Item de somme van 4 ponden 9 schellingen grooten over den prys van eenen angelketen, tange, blaespuype, vierschoppe, rooster, theeketel, lauwer, angenyzer, een caperen tassche, drie emers, een jock, twee manden, eenen banck, een stoel, een troch, ovenpaele, loete, vyf auweelen, clietaemer ende andere rommel’.
m.c.
| |
Swineman
Aansluitend bij de mededeling van F. Debrabandere in Biekorf 1969, 211-212, betr. Zwineman.
Swineman met bet. zwijnenhoeder is in het middelned. wel als beroepsnaam te vinden. In 1402 wordt Michiel de swineman vermeld onder het personeel van het St.-Janshospitaal te Brugge: hij ontvangt 3 lb. 12 sc. grote voor een halfjaar dienst, evenveel als de dienaar van de bursier, als de kok en als de eerste keukenmeid van het gesticht. In 1446 is ‘Jan Cozyn de zwyneman’ in dienst op het Hof van Schoeringe te Zuienkerke. (SJH. Rekeningen 1402, f. 64; 1446, f. 127).
Een inventaris uit 1386 van de ‘prioressen zolre’ van het Brugse hospitaal vermeldt (f. 20, annex rekening 1386-87): ‘Item den zwineman, een bedde met eenre sarge ende 2 paer lijnlakenen ende met eenre panten’.
Verdam heeft swineman niet opgetekend, hij kent echter wel swiner, swijnder uit Kiliaan met dezelfde betekenis.
a.v
| |
| |
| |
Politieke etymologie van ‘Vlaanderen’
1578
Een politiek kwatrijn uit de tijd van bittere polemiek en verscheurdheid in Vlaanderen, ontleedt de naam van onze provincie en vindt er twee delen in: vlaan (eigenlijk: villen, stropen) en anderen. Het vers uit 1578 luidt (bij Blommaert. Politieke balladen, ed. Vlaemsche Bibliophilen, blz. 329):
Vlaenderen, ghy moet veranderen,
Ghy moet heeten: Vlaet malcanderen;
Want waer ic comme op eenighen dagh
D'een vlaet den anderen, daer hy can of magh
Oorspronkelijk was dit vers in 1578 zeker niet. Reeds vijftig jaar vroeger, in 1522, had Jacob de Hont van Axel de volgende versie in zijn Kroniek neergeschreven:
Vlaenderen, du moets dinen naem veranderen,
du moets heten: ‘Elc vla den anderen’!
Wie best mach es den anderen fel,
nu es dijnen name: ‘Elc vla den anderen wel’.
Het vers van De Hont was geïnspireerd door de bedrieglijke praktijken en uitbuiting in de koophandel; zie Biekorf 1966,
169. Uit het bovenstaande blijkt dat die ‘bittere’ etymologie gedurende de topjaren van de zestiende-eeuwse polemiek uit het zakenleven werd overgeheveld naar het terrein van de politiek, die alsdan het literaire leven alhier beheerste.
e.n.
| |
Snip-snap-snorium
Op de vraag in Biekorf 1969, 256.
Wordt dat spel met de kaart nog ergens gespeeld? ik geloof het niet, 't is iets van de oude tijd, 1860 volgens D.R.
De volledige naam van het spel voegde er nog peccatorium bij. En het was feitelijk een spel van snapachtigheid met kaarten en woorden.
Teirlink beschrijft het spel als volgt. De eerste speler speelt een kaart uit en zegt snip. De tweede legt de onmiddellijk volgende hogere kaart en zegt snap! De derde legt de volgende kaart en zegt snorium, en de vierde item, zeggend peccatorium. (Zuidoostvl. Idioticon III 86).
Een uitvoerige beschrijving door F. Van eauwenberge is te vinden in Volk en Taal V (1892), blz. 59-59.
Het spel, ook snipsnappen genoemd (WNT XIV, 2368), was ook verspreid in het Land van Waas en in het Antwerpse. Joos (1900) noemt het snipsnappen een gemakkelijk spel - er is geen troef - gespeeld door kinderen. Uit zijn beschrijving echter blijkt het spel ook zijn fijnigheden te hebben gehad.
c.b.
| |
| |
| |
Oud-zonnebeke
Zonnebeke met zijn oude abdij, gelegen in (het voormalige) West-Ieperambacht, had het benijdenswaardige voorrecht onder zijn eigen zonen de historicus van formaat te vinden die het lokale verleden aankon. En die het in zeer zware jaren niet losliet, en het ten slotte in patria zelf heeft afgewerkt: de uitstekende monografie van pastoor Valeer Pil (Zonnebeke: heerlijk verleden, zonnig heden; Langemark 1962) is een blijvend basiswerk voor de plaatselijke geschiedenis.
Het Zonnebeke van vóór de vlucht en de verwoesting is nu ook al een Oud-Zonnebeke geworden. Vóór 1914 ligt een wereld die al even ver af blijkt te liggen als de middeleeuwen. Guido Vermeuten van Zonnebeke heeft zich dapper en metodisch aan 't werk gezet om het volksleven van zijn dorp in de jaren vóór 1914 te beschrijven aan de hand van al de bereikbare mondelinge en geschreven bronnen. Het dagelijks leven, de feesten, spelen, gebruiken, overleveringen en vertellingen van West-Zonnebeke krijgen een beurt in een eerste verzorgde brochure: Zonnebeke vóór 1914. Deel I: De Westhoek. (32 blz. in-8, ill. In eigen beheer. - Te bestellen door overschrijving van 40 F op P.R. 8540.27, Guido Vermeulen, Zonnebeke). Zeer aanbevolen. - A.V.
| |
't Manneke uit de Mane
Maanmanneke van 't jaar O.H. 1970 zendt - in dicht en ondicht - twee brieven naar de mannekes der aarde, brieven van protest, ingegeven door een kosmische angst. Ze zijn daar!... Manneke is kristelijk op een maan-zonder-bijbel, en weet maar al te wel dat de mannekens der aarde met bijbel-en-al dat van langsom minder aan 't worden zijn. Liever hier alleen in al mijn stof, zegt Manneke, dan dat die boel van ginder naar hier overkomt met al zijn bof. Maand voor maand rost het een serie aardelingen af en laat ze door alle weertypes verder lopen met de wind vanachter. En met toch ook een boordevolle toemaat van (onverfestivalde) humor en vertellement. Dank je, onbegrensd Manneke, voor je goed werk dat de begrensdheden van onze wereldbol voor jan en alleman zuiverend op de kandelaar zet. - 't Manneke: Volksalmanak voor Vlaanderen, overal te verkrijgen (170 blz. tekst en tekeningen: 20 F); ook bij toezending van kontant op adres van redaktie: K. De Lille, Cartonstraat 40, Ieper).
Bijlaagje tot Mannekes prijsvraag (blz. 168).
Mane-herbergen:
De Maandag (Kortrijk. Roeselare). - De Nieuwe Maan (Roeselare). - De Maanschijnen (Overmere). - De Drie Halve Manen (Delft). - De Gekroonde Maan (Delft). - Heel wat maanschijn-namen (-busch, - meers, - polder, - straat) bij DF IX 1089.
Is fna. Maenhout wel een maan-naam?? Mane is ook fam. verkorting voor Emmanuel (Kortrijk). - En waar is De Blauwe Maan bekend als huis- of herbergnaam?
B.
|
|