Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
Moerlemaye en Cokerulle
| |
[pagina 300]
| |
Duikt de Brugse naam later op dan de Ieperse, hij wordt in de dokumenten meer dan eens herhaald, in Brugge zelf in 1319, en later ook buiten Brugge. De naam Moerlemaye heeft een uitstraling die in het Chronicon Comitum Flandriae, bij Iperius en bij Meyerus weerspiegeld ligtGa naar voetnoot(6).
In Ieper daarentegen staat cokerulle van 1283 eenzaam en alleen. Lokale oorkonden noch kronieken gewagen na 1283 ooit nog van een Cokerulle. Twee eeuwen moeten voorbijgaan eer de befaamde rechtsgeleerde Filips Wielant († 1520) in zijn Antiquités de Flandre het oproer van Ieper een plaats geeft in de lange rij van de beroeringen in Vlaanderen. Wielant had, als raadsheer van de Grote Raad en als president van de Raad van Vlaanderen, toegang tot de grafelijke oorkonden. Hij kent de grafelijke oorkonde van 1283 en verwerkt de sobere inhoud ervan tot een bondig bericht van een ‘commotion’ waarin de gemene lieden rebelleren tegen de notabelen: in lange rijen trekken de oproedingen door de straten ‘crians: Cockerulle’Ga naar voetnoot(7). Belangrijk is hier dat Wielant, die zeer bourgondisch voelt en de beperking van de gemeentelijke vrijheden voorstaat, die oproernaam van 1283 als een kreet van de oproerlingen interpreteert. In het spoor van Wielant treedt in 1571 Pieter d'Oudegherst met zijn Chroniques et Annales de Flandres. Deze praatgrage en onbetrouwbare auteur verwerkt het gegeven van Wielant in een oratorische beschrijving: ‘...la commune d'Ypre s'esleva (je ne sçay pourquoy) contre les gens de bien, et courroient avant la ville arrengez, cryants Cockerulle, et tuants tous les gens de bien qu'il trouvoyent en leur voye’Ga naar voetnoot(8). Oudegherst, die als magistraat ieder ‘commotie’ verfoeit, beschrijft in het voorgaande hoofdstuk de opstand en de bloedige repressie van de Moerlemay te Brugge, en nu in | |
[pagina 301]
| |
Ieper, zo schrijft hij, vind ik geen bericht over terechtstellingen van muiters, tot mijn grote verwondering, want voor zo'n rebellie verdienen de kopstukken een voorbeeldige straf.. ‘Le dict tumulte d'Ypre fut appellé Cockerulle’, zo besluit dan Oudegherst zijn betoog, dat de harde toon van de plakkaten oproept. Cokerulle als kreet is feitelijk een kreatie van onze bourgondische geschiedschrijvers.
Het bovenstaande bevestigt dat de alleenstaande naam Cokerulle uit de grafelijke akte van 1283 eerst in 1500-1550 door bourgondische raadsheren en magistraten wordt ontdekt om in het licht van hun tijd geïnterpreteerd te worden. De ‘wapeninghe’ van de ambachten tegen Maximiliaan te Brugge, de straatrevolte tegen de Keizer in 1540 te Gent, worden geprojekteerd op die veel oudere opstand van Ieper: de rebellen van 1283 zijn er eveneens in opmars door de straten, en de oproerlingen hebben een parool of een strijdkreet: Cokerulle! Zoals de Creesens of Cressins te Gent, die naar hun eigen kreet werden genoemdGa naar voetnoot(9). Het filologisch onderzoek is inmiddels vastgelopen in de vlaams-bourgondische interpretatie van cokerulle als strijdkreet. Dwarsligger Oudegherst snijdt de weg af naar de originele bron. Daar alleen, in de grafelijke akte van 1283, ligt het zuiver lexikografisch en onomastisch uitgangspunt van cokerulle als naam van het oproer van 1280. De naam betreft daar een ‘erg feit’ (grief fait), een gewelddaad, woeste vernieling en plundering, waarbij de graaf als scheidsrechter optreedt. Dit erge feit blijkt een brutaal optreden te zijn van kleine drapiers- en handwerkers tegen de notabelen van de draperieGa naar voetnoot(10). Dit zelfde erge feit - geweldpleging tegen zaken en personen - werd in Ieper bij het gebeuren zelf in 1280 en wordt er nog in 1283 cokerulle genoemd. Zo getuigt de grafelijke akte. Meer weten we niet. De grafelijke akte is de enige mnl. getuige van cokerulle. Gedurende de middelnederlandse periode is geen tweede cokerulle-citaat meer te vinden. Het tweede citaat komt er, omstreeks 1500 uit de grafelijke oorkonde bovengehaald, in het werk van Wielant, samen met de eerste interpretatie: Wielant legt cokerulle in de mond van de oproerlingen als hun oproerkreet. Tussen het eerste citaat in de oorkonde van 1283 en het tweede (gecommentarieerde) citaat ca. 1500 in het historisch traktaat van Wielant is geen spoor van enige traditie van het feit en van de naam cokerulle in de Vlaamse kronieken terug te vinden. A. Viaene | |
[pagina 302]
| |
Bijlage I
| |
Bijlage 11
| |
[pagina 303]
| |
In het Tijdschrift van Leiden XI, 1892, publiceerde Dr. H.J. Eymael een studie over Kokerellen. Het oproer van 1280 viel in de vastenavonddagen, in cokerulle moet men het refrein van een vastenavondlied zien, zo betoogt de auteur op grond van een 16e eeuws rederijkersvers. Dit refrein werd het slagwoord, de kreet van de oproerlingen, zo besluit Dr. Eymael, die evenmin de bron van 1283 heeft ingezien. Stallaert had zich in 1891 (II 83) nog beperkt tot de bepaling: ‘Cokerulle: ironische benaming van de opstand der ambachten...’. Cokerulle werd, sedert de studie van Dr. Eymael (1892), ook filologisch als een kreet beschouwd. Prof. Dr. P. De Keyser gaf in 1965 (VM Acad. blz. 365-385) een overzicht van de voorgestelde verklaringen. Geïnspireerd door de studie van Dr. Margrit Sahlin, Etude sur la carole médiévale (Uppsala 1940) stelde hij dat kokerulle (kokerolle) zoals karole, kiriole, keriole, kriole, ontstaan is uit het mnl. Kyrieleise (kyrie eleison), het refrein van de oogstliederen. Steeds met de ‘zekerheid’ dat kokerulle in 1280 een kreet was. De bron van 1283 hebben Sahlin noch De Keyser nagegaan. Drs. Guido Hendrix heeft in Biekorf 1966, 153-156 (Cokerulle - Kyrie eleison - Coterel) aangetoond dat de bewijsvoering van De Keyser filologisch onaanvaardbaar is. Hij zelf stelt een nieuwe verklaring voor: Cokerulle zou een vervorming zijn van ofr. coterel (coterelli, met bet. plunderaars). De strijdkreet betekende dan: ‘(hier zijn de) plunderaars! roof! plundering!’ De auteur, die evenmin de originele tekst van 1283 heeft ingezien en cokerulle alleen uit latere traditie kent, voegt er echter wel overwogen bij: ‘als naam van de Ieperse opstand, de Cokerulle(n), d.i. (de dag van) de plunderaars’. De etymologieën van kokeruilen voorgesteld door Franckvan Wijk (s.v. koekeloeren; 1912) en door Vercoullie (s.v. karkool.; 1925) raken niet rechtstreeks de Ieperse historienaam. Torfs en Hansen (Annales Acad. Archéol. 1874) hoorden in kokarullen een spotnaam van de oproerlingen als personen (zonder verband met een kreet). Een bijzondere vermelding verdient ten slotte de Chronycke van Vlaenderen in 1729 te Brugge uitgegeven door A. Wydts. De auteurs beschouwen (I 377) zowel Moerlemaye als Cokerulle als twee bendenamen, ontstaan uit een oproerkreet ‘Ondertusschen, zo schrijft de Chronycke, hadden de samen ghesworene van dese verwoede bende een spreek-woordt tusschen elkanderen, en soo haest sy langs de straeten hoorden roepen Kokerulle, Kokerulle, wierdt den Edel-man of Borger vermoort... Uyt hun spreek-woordt wiert dese Bende Kokerull genoemt’. |
|