De zondag, 16 maart 1906, was een lauwe dag met overdekte hemel, nu en dan een regenvlaag en de bleke maarte zon scheen in de plassen op straat.
Petrus stapte, preus gelijk vijftig, naast zijn moeder, op haar paasbeste gekleed en ze waren wel op tijd in de kerke. In plaats van aan 't zij-altaar van Sint Antonius-met-zijn-zwijn, gelijk in de lessen van de lering, zaten de jongens in 't middenschip rechts en de meisjes links.
De plechtigheid begon, en op een teken van de jongste kapelaan stonden de jongens op en trokken naar de kommuniebank en daarna was 't de beurt van de meisjes om de heilige tafel te naderen. Ze hadden wel hun weister want al de stoelen met kussens, van de rijke mensen, waren van kant gezet.
Toen ze terug naar hun stoel kwamen speelde 't kerkorkest muziek: de violen zoemden, de moerviale knoterde en bromde, het orgel dreunde. Het werd plots stil: flinke houding, ingetogenheid, devotie en buiten het prevelen van de priester had ge een muisje horen lopen. Er werd sermoen gehouden en de moeders zaten met aandacht en kloppend hert naar de woorden van de pastoor te luisteren. Ze waren zo fier op hun kinderen, hun gemoed kwam vol, ze pinkten een traan weg en Stefanie Wieme, de weduwe-bareelwachtster, schreemde snot en kwijl.
Na de hoogmis begonnen de bezoeken. Het eerst bij. mijnheer Pol, de schoolmeester, waar 't eerste beeldje werd afgegeven, opgesteld door de pastoor die ons zoveel verteld had over de listen des duivels en de boosheid der wereld, over de wreedheid van de bende Pollet en de moord op Jeanneke van Kalck te Brussel. Het versje op het beeldje luidde:
Oh! in welke vreugdeklanken,
In welk lied van lof en eer,
Zal mijn kinderhart U danken,
Waar ge rust voor d' eerste keer.
Het was van de hand van pastoor Ursmarus De Bouvrie, een man met goedsmoedig, openhertig, Vlaams aanzichte, komende van Sinte-Antelinxs in 't Land van Aalst, naar 't zeggen van de maarte die haar kleren liet maken bij moeder Liza.
Moeder Liza dronk een likeurtje. Petrus at een koekje en meester Pol loofde het gedrag van zijn beste leerlingen uit d' hoogste klasse. Hij noemde namen van enige die om zo te zeggen verre van dom waren. Wij krijgen vorst, zei de oppermeester, die 't wist van zijn dagelijkse telegram van de Boerenbond, dat hij uithing aan zijn magazijn waar de zonen landvette verkochten.
En zeggen, zei meester Pol, dat ze verleden week nog over de Leie liepen, al springend van d' een ijsschots op d' andere.