Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
[Nummer 9-10]Fortuin gaan maken in Spanje
| |
[pagina 258]
| |
gebracht die handelen over die trek naar SpanjeGa naar voetnoot(77). Het beeld hiervan kan niet volledig zijn, daar Nollet maar een veertigtal families in zijn Boeck heeft beschreven. In zeven ervan speelt Spanje een rol. Hier volgen nu Nollets Spaanse varia over deze families. | |
CobrysseCarel Nollet had Paulo Cobrysse († 1675) persoonlijk gekend als een van de rijkste kooplieden en grondeigenaars van Brugge. Paulo's grootvader was een welgesteld meester-kuiper, weleer gevestigd op de St.-Jakobsparochie. Als jongeman was Paulo naar Spanje getrokken en was ‘met grooten ryckdom uyt Spaignen ghecommen’. Op de kust van Andalusië had hij een ongehoorde kans gehad: ‘Synen meesten ryckdom bequamp hy door het coopen van een schip hetghone de onse opde Turcken ofte Mooren verovert hadden’. Paulo was erbij toen dit gekaapte schip in de haven van Cadiz werd binnengebracht. Een slaaf die aan boord was onthulde hem, tegen belofte van vrijlating, de waarde van de lading: er waren geheime kisten bij, bevattende ‘vele costelicheden in goud, selver, peirlen ende ghesteenten’. Paulo verwierf het schip in één koop ‘met alle onbekende schatten’, en liet de slaaf vrij. Deze versie had Carel Nollet gehoord uit de mond van Paulo zelf. Na zijn terugkeer te Brugge heeft Paulo Cobrysse zijn Spaans fortuin verder uitgebreid door een belangrijke importhandel van wijn, stoffen en zilver, vooral echter door de massieve export van linnen garen naar Zuid-Amerika via Cadiz. Hij kocht ‘het casteel staende boven Sinte Cruys opter slincker kandt van den weg naer Middelburg’. Dit kasteel (Royghem) liet hij in 1652 ‘teenemael erstellen’. Hij werd ook burgemeester van Brugge en hoofdman van het Schermersgilde. Paulo Cobrysse was een spraakzaam en innemend man; zijn bijzondere vrienden te Brugge waren de koopman Eenderoo en Jan van de Walle, die beide ook ‘heel ryck uyt Spaignen ghecommen waren’. Paulo was in 1660 getrouwd met de zuster van Niclaes de MeulenaereGa naar voetnoot(1). Dit huwelijk bleef kinderloos. Toch had Paulo | |
[pagina 259]
| |
nakomelingschap, immers gedurende zijn proeftijd ‘in Spaignen hadde hy ghewonnen eene naturelicke dochter’. Toen het meisje huwbaar was, had hij haar ‘naer Vlaenderen doen cammen ende trouwen met sijnen cosijn Charles’, zoon van zijn broeder Jan Cobrisse. De Spaanse dochter werd volwaardig in de familie opgenomen en kreeg het kasteel van St. Kruis en veel andere goederen. Uit dit Cobrysse-Cobrysse huwelijk zijn een drietal kinderen geboren. De oudste zoon werd- naar Madrid gezonden. Zijn ogen vielen daar, niet op een Spaans doch op een Brabants meisje, dochter van de Mechelse raadsheer en diplomaat van Thulden die alsdan ‘in Spaignen van den Raed der Indien was’. Zeer tegen de zin van Charles Cobrysse is dit huwelijk in Madrid doorgegaan. Charles Cobrysse-Cobrysse wilde het fortuin van de Cobrysse's veilig binnen de familie houden. Voor zijn oudste dochter beraamde hij dan ook een huwelijk met een eigen rechtzweer, nl. Pieter Balthazar Cobrysse. Deze beloftevolle schoonzoon wist hij behoedzaam van Spanje af te houden. Gedurende een stage te Parijs had Pieter Balthazar zich echter verloofd met een actrice ‘met eene schuldbekenninghe van eene groote somme’. Toen de Parisienne lucht kreeg van de nieuwe Cobrysse-kombinatie zond ze naar Brugge ‘eenen expressen om het aenstaende houwelick te beletten’. Ze werd ‘eyndeling te vreden ghestelt’ met klinkende dukaten uit de beurs van Charles. En de bruiloft van kozijn en nicht Cobrysse werd met familiale voldoening en passende praal gevierd. | |
De KeuninckJan de Keuninck was een verver die woonde en ‘werkte op de Vrijdagmarkt. Zijn zoon Jan trok als jongeman naar Spanje en keerde te rug met fortuin.’ Men noemde hem ‘den rycken Keuninck’, om hem te onderscheiden van zijn vader, die voort in zijn ververij bleef werken. Jonge Jan reed door de stad in eigen ‘carosse’. Zijn kinderen, geallieerd met vanden Bogaerde, Mestdag (van Gent), Cassetta en Baltyn, hebben allerlei tegenslagen gekendGa naar voetnoot(2). | |
EenderoOmstreeks 1650 was ‘sekeren Charles Eendero, den welcken over eenighe jaren uyt Brugghe naer Spaignen getrocken | |
[pagina 260]
| |
was, van daer wederom tot Brugghe ghecommen, hebbende groote ryckdommen aldaer vergadert’. Charles trouwde te Brugge en had drie kinderen. Clara, een van zijn twee dochters, werd in 1680 de vrouw van Ignace Adornes, heer van Poelvoorde. Uit dit huwelijk sproten de laatste Brugse Adornes: Jonker Anselm, heer van Camarden en schepen van Brugge, en Jonker Jerónimo. Care! Nollet heeft die twee Adornes persoonlijk gekend. Over Jerónimo Adornes noteert hij: ‘Jonker Jeronijmus diende lange tijd in Spanje als capiteyn ende lieutenant collonel’. Na de dood van zijn vader en zijn broeder is Jerónimo uit Spanje teruggekeerd ‘synde den lesten binnen Brugghe die den naem van Adournes, afcompstigh vanden doorluchtighen huijse vande hertoghen van Genua, is voerende’. Charles, de enige zoon van Charles Eendero, was alferis van het regiment van graaf de Rache. Hij schijnt als officier;n Spanje gediend te hebben. Na zijn terugkeer heeft hij zich te Brugge heel toegewijd aan pyrotechnische experimenten en het samenstellen van een ‘Constcabinet’. | |
CarlierDeze familie is ‘van cleene groot gheworden’ door Pedro Carlier ‘den welcken in Spaignen heel rijck was ende aldaer stierf sonder kinders’. Jan Baptist Carlier, broeder van Pedro, gevestigd te Brugge, was ‘eenen grooten handelaer op Spaignen namentlick in saeyen’. Hij woonde ‘noord van t'spreeckhuys van de Augustinen’. Jan Baptist verloor veel van zijn fortuin door de schuld van zijn kozijn en zwager Louis Carlier, die warandin (verificateur) was in de grafelijke Munt te Brugge. Die ‘affaire Carlier’ heeft in 1689 veel ophef gemaakt. De muntmeester Laderiere had vastgesteld dat er telkens weer geslagen penningen verdwenen uit het atelier. De dader van die ‘fuite’ kan hij maar niet snappen. Hij wordt ten slotte zelf verdacht, gaat aan 't kwijnen en sterft. Zijn weduwe verdenkt Carlier. Ze laat een paar kijkgaten boren door de zolder en betrapt de warandin terwijl hij snel ‘eenighe pattacons berghde’. Daarop nodigt ze de intendant Cobrysse uit met nog enkele andere getuigen om door de zoldergaten te kijken. Louis Carlier wordt op heterdaad betrapt: de getuigen halen ‘de ghestolen pattacons uyt desselfs nachtrock’... Hij vraagt vergiffenis, zal alles restitueren, zijn vrouw is immers een dochter van Jan Baptist Carlier die, samen met de advokaat Bouchier (die ook met een dochter van Jan Baptist gehuwd was), voor een zekere somme zou borg staan. Hierdoor, zo | |
[pagina 261]
| |
verhaalt Care! Nollet, liet men ‘aen den selven Carlier by ooghluyckinghe de gelegenheijd van te ontsnappen, soo dat hy naer Spaignen trock ende sigh aldaer gheneerde met snuijftaback ende andere snuijsterie te vercopen’. Inmiddels had het gerechtelijk formalisme in patria zijn verloop. De ‘fiscael van Vlaenderen’ kon de vogel uit Spanje niet terughalen, de Raad van Vlaanderen echter veroordeelde Louis Carlier bij verstek en liet hem te Gent ‘in pourtraicte ophanghen’. Veel jaren na deze terechtstelling in effigie is Louis Carlier gestorven te Puerto de Sancta Maria (bij Cadiz). | |
IsenbaertPieter Isenbaert, de oudste zoon van de huidenvetter Joos Isenbaert en Marie Kesteloot, was als jongeman naar Spanje getrokken, had er in de koophandel gewerkt en was met een mooi fortuin teruggekeerd naar Brugge. Hier trouwde hij in 1610 met Jossine, dochter van Anthonis de Baillieul, kommies van het Ghedelf van de Zuudleye. Uit zijn tweede huwelijk, met Catherine van den Rhijne, werden een vijftal zonen geboren. Een ervan, met name Pieter, trok in 1667 naar Spanje ‘ende wierd aldaer uyt jalousie vergeven’. | |
HuwynUit het huwelijk van Arnoud Huwyn, prokureur van de stad Brugge, met Judoca van Hoecke komen de drie oudste zonen in aanmerking. De oudste zoon, Franchois-Xavier, trouwde in 1698 met Catharina Teresia de Villegas, dochter van de griffier van Oostkamp. Zijn alliantie met die Spaans-Brabantse familie bevorderde zijn promotie in de magistratuur, hij werd pensionaris van de stad en volbracht in Engeland en Holland diplomatieke zendingen in dienst van het Hof van Madrid. Hij werd heer van het kasteel Ter Heyden. De tweede zoon is vetlegger in de bilken van 't Noorden, veehandelaar, ontvanger van Meetkerke en redenaar van het Proossche. Hij trouwt met een dochter van Joos van der Straeten: een goede partij, want zijn echtgenote is een halfzuster van kanunnik Bernard van der Straeten, cantor van de Sint-Donaaskerk, en brengt belangrijke verwachtingen van de zeer rijke kanunnik mee. Zoveel welstand ging helaas ineens ten onder: speeldrift en ‘rycke treyn’ (overdreven praal) leiden tot een krach. Man en vrouw nemen, kinderloos, de wijk naar Spanje. Waarschijnlijk naar Madrid. Een derde zoon van Arnoud Huwyn werd in de groothandel opgeleid in het kantoor van Jan Roussel. Deze geboren Roe- | |
[pagina 262]
| |
selarenaar (1633-1709), bijgenaamd ‘den Zeeuwschen’, stond samen met zijn schoonbroeder Frans De Meulenaere aan het hoofd van het belangrijkste handelshuis van Brugge. Als spekulant werkte Roussel samen met Abraham van Susteren over Antwerpen; met de Brandenburgse Compagnie dreef hij een pelshandel op Londen en op de Spaanse havens Cadiz en Sevilla. Pastoor Carel Nollet noteert dat de derde zoon van Arnoud Huwyn, na zijn stage in het kantoor van Jan Roussel, naar Madrid is getrokken waar hij, door zijn werk en bekwaamheid, ‘consul van de Vlaemsche natie’ geworden is. Als consul was deze Huwyn, zoon van Arnoud, ipso facto lid van de Junta van het hospitaal San Andres de los Flamencos te Madrid. Hij behoort tot de Vlamingen die zich voorgoed in Spanje ingeburgerd hebbenGa naar voetnoot(3). Een vierde zoon Huwyn is ook naar Spanje getrokken, hij heeft het daar echter ‘niet soo gheluckigh ghestelt’ als zijn broer. Laat pastoor Nollet hierdoor verstaan dat deze jongste Huwyn ‘arm in de beurs’ naar Brugge was teruggekeerd? | |
Van SusterenAbraham Van Susteren had lange jaren in Malaga gewoond toen hij zich omstreeks 1665 in Brugge kwam vestigen. Een van Abrahams broeders was Gisbert, de vader van de latere bisschop van Brugge, Henricus Josephus van Susteren. De vader van Abraham en Gisbert, Frans-Pieter van Susteren, was een Noord-Brabander uit 's Hertogenbosch. Hij was gehuwd met Elisabeth, dochter van Gerard Abrahams, bijgenaamd Lekkerbeetje, die als kornet eerst in Staatse dienst had gestaan. Toen Geertruidenberg in 1589 door Wingfield werd overgeleverd aan Parma, was deze Gerard in dienst van Spanje overgegaan. Dezelfde Gerard Abrahams zou in 1600 sneuvelen in het beruchte kampgevecht tegen de Staatse kapitein Breauté op de Vugter Heide. Door zijn vrouw stond Frans-Pieter van Susteren aldus bijzonder hoog aangeschreven bij de Spaanse instanties. Uit hun huwelijk sproten vier zonen, waaronder Hendrik. uit wiens huwelijk met Elisabeth van Sutphen negen kinderen zijn voortgekomen. Een van deze was onze Abraham van Susteren. Abraham had in 1665 uit Spanje een zeker fortuin meegebracht. Hij trad in het huwelijk met ‘de edele juffer Margarite de Berault de Villeterre, niet tegenstaende haere vrienden daer heel tegen waren’. Abraham was immers niet van adel, alleen maar een koopman. | |
[pagina 263]
| |
In Brugge bleef Abraham van Susteren trouw aan zijn vak. hij ‘dreef grooten handel op Spaignen’, zegt Carel Nollet, die hem persoonlijk als parochiaan gekend had. Hij had ook grote tegenslagEm: ‘Onder ander verlies sprong omtrent het jaer 1693 aen sijn eijgen buscruijd, sonder dat men wist hoe het vier daer in ghecommen was, een schip cammende van Spaignen in hetwelck hij seer vele goederen hadde’. Paulo Cobrysse († 1675)
Zijn portret in de refter van de Potterie als voogd van het gesticht. Zie blz. 258. (copyright ACL Brussel). Abraham was in Brugge een geëerd en bemind man. Hij overleed op 17 oktober 1699 in zijn woonhuis dat paalde aan het klooster van de Grauwzusters (in de Oude Zak), waar hij begraven werd. Twee zonen van Abraham van Susteren, Carel Franchois en Franchois Joseph, zijn in de handel gegaan en uit Brugge naar Spanje getrokken.
Die Brugse groothandel op Spanje had in de jaren 1650-1700 | |
[pagina 264]
| |
niets te maken met de wolstapel noch met het Spaanse Consulaat dat te Brugge gevestigd was. De Brugse handelshuizen Van Volden, Van Tours, De Meulenaere, Roussel, De la Villette werken op eigen initiatief en voor eigen rekening. Nicasius van Volden († 1654) vervracht zeer gevarieerde koopwaren, Spanje is voor hem ook de etappe waarover hij lijnwaad en ‘musquetten ende pistolen’ expedieert naar Nieuw-Spanje (Mexico); in Malaga, Cadiz en Sevilla heeft hij agenturenGa naar voetnoot(4). Zonen van goeden huize worden ‘op stage’ uitgezonden naar de havens van het Zuiden, waar de kantoren een oefenschool voor de aankomende zakenman waren. In 1687 overleed aldus te Malaga Marc-Joseph de la Porte, een jonge zoon van de ‘ingenieur van Zyne Majesteyt in Vlaenderen’, Heyndrick de la PorteGa naar voetnoot(5). Pastoor Nollet uit nergens enig moreel bezwaar in verband met die trek naar Spanje. Integendeel. Hij waardeert voelbaar de ondernemingsgeest en de ekonomische voordelen die ermee samengaan. Zoals hij ook soms minder sympathie laat blijken voor de verstarring die sommige patricische families had aangetast. Opmerkelijk is dat de koopmansgeslachten in die periode van korte duur zijn. Is een handelsfortuin opgebouwd, dan ontstaat meestal reeds in de tweede generatie de ambitie om de koopliedenstand te verlaten en - door beleggingen in landeigendom, het verwerven van een diploma in de rechten of via een huwelijk met landadel - de ‘trap van den edeldom’ op te gaan. Op dit gebied was Spanje ook een leerschool. De koopliedenstand was er beschouwd als een intermediaire stand in de lokale hiërarchie. De handel gold er, zoals het handwerk, als trabajo en kon niet samengaan met adel (‘no es trato de nobles’: handel is niet voor de adel, zei het spreekwoord). Vandaar de drang om uit de middenstand vooruit te komen naar het hoogste niveau, de adel, die alle voordelen en voorrechten meebracht: eer, vrijstelling van belasting, zekerheid van belegging in landbouwgronden.
Deze ontwikkeling deed zich op typische wijze voor te Sevilla, waar de Genuese koopliedenfamilies, door huwelijken, uit de deshonor de trabajo naar de landadel overgingen. Vlamingen die in Spanje fortuin hadden gemaakt en er gevestigd bleven, deden het even zo goed. Een zoon van Brugge biedt ons daar het volgende sprekende voorbeeld vanGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 265]
| |
Daags na Driekoningen 1676 werden de Brugse schepenen Vincent Stochove en Claude de Corte aangeduid om een bezoeker te ontvangen die uit Sevilla was aangekomen, een statige heer, die zich aanmeldde als Pedro-Ignatio Van de Velde, alias del Campo. ‘Ik kom naar Brugge, zei hij, in opdracht van Don Diego Maestre, kapitein van Sevilla, om de dokumenten van zijn adeldom te verzamelen. Don Diego Maestre is zoon van Don Toussain de Meester en van Magdalena Aernouts, beide inboorlingen van Brugge. Ziehier de kwartierstaten van Don Diego die ik zoek te dokumenteren: van vaderszijde De Meester, Tollenare, Dryon en Le Franc; van moederszijde Aernouts, Bommarché, Keiler en Nieuwenhove...’ De schepenen hebben hun taak zeer ernstig opgevat. Ontboden werden een aantal personen uit de adel en bejaarde poorters om die staten van Don Maestre te verduidelijken en te bevestigen. Ook Jakob-Anthonis Kerkofs, van de O.L. Vrouwkerk en bekend als de felste genealoog in Brugge, werd voor advies bijgeroepen. In verscheidene kerken van Brugge gingen de schepenen met de pensionaris grafschriften nakijken. De magistraten van Damme en van Stegers (Estaires) werden om genealogische informatie aangeschreven. Het was Halfvasten (14 maart) geworden toen de schepenen hun uitvoerig officieel rapport indienden. Gedurende die drie maanden had Pedro van de Velde zijn tijd niet verspeeld. Hij had certificaten mgezameld bij de wapenherauten ‘Gelre’ en ‘Vlaenderen’; bij de burgemeesters en notabelen van Brussel; bij de bisschop van Brugge; bij de konsuls en notabelen van de Spaanse kolonie in Brugge. Dit alles in opdracht van Don Diego Maestre. Pedro van de Velde had tussenin ook gewerkt om een dossier van anoblissement samen te stellen voor Diego del Campo, die niemand anders was dan zijn eigen broeder, Jacob van de Velde, eveneens gevestigd te Sevilla en er gehuwd met een Bruggelinge, zijnde de eigen zuster van zijn opdrachtgever, Don Diego Maestre. Van de aldus aangetrouwde families De Meester en Van de Velde (Maestre-Del Campo) had hij een mooi heraldiek pennoen laten maken. Onze in Sevilla gevestigde Bruggelingen blijken hier ook reeds in de tweede generatie gehispaniseerd te zijn. Hun ambitie is ‘anoblissement’. Te allen prijze. Voor het samenbrengen van brieven, titels en kwartierstaten vonden ze in Brugge een voorkomende medewerking bij magistraten die hun verzuchting naar adeldom volkomen begrepen en deelden. A. Viaene |
|