| |
| |
| |
Mengelmaren
Tenement van komen
Op de vraag in Biekorf 1969, 127, gesteld door P.G.: of tenement als feodale term eigen is aan gebieden rond de (oude) taalgrens.
We denken dat, althans wat het ‘tenement van Komen’ aangaat, de term niets te maken heeft met de taalgrens.
Het ‘tenement van Komen’ was het gedeelte van de heerlijkheid Komen gelegen in de kasselrij Ieper. De heerlijkheid Komen, aan beide oevers van de Leie, was een grafelijk leen gehouden van de Zaal van Rijsel. Op financieel en bestuurlijk gebied echter was Komen een gespleten heerlijkheid, gedeeltelijk gelegen in de kasselrij Rijsel en gedeeltelijk in de kasselrij Ieper. De grenslijn was de Leie, en wel zo dat het eiland te Komen gevormd door de Leie zelf en door de ‘Dooleie’ tot de kasselrij Ieper behoorde.
Dat de term te Komen niets te maken heeft met de taalgrens, blijkt reeds uit het feit dat, in de middeleeuwen, de taalgrens bezuiden de stad Komen lag. Daarvan zijn talrijke bewijzen te vinden in het Fonds Baronie Komen van het Rijksarchief te Gent. Dikwijls wordt, bij de vermelding van straaten andere plaatsnamen, melding gemaakt van een oudere naam ‘...auparavant..., et encore auparavant...’, en bijna steeds is de oudere benaming Vlaams.
Naar onze mening is de oorsprong van het ‘tenement van Komen’ te zoeken in de onderhandelingen met de Franse koningen na 1302. Het gevolg, bijaldien, van de overdracht van de kasselrij Rijsel.
We hebben nooit de term ‘tenement’ gevonden voor het gedeelte van de heerlijkheid Komen dat lag in de kasselrij Rijsel.
J. Roelandt
| |
Concert-bourgeois te Brugge 1793
De winter 1793-1794 viel in de (laatste) Oostenrijkse pauze na de eerste Franse inval. Van een van de winterconcerten, ingericht door de Société du Concert-Bourgeois in haar eigen feestzaal te Brugge, kunnen we hier het programma meedelen. De uitvoering, met. eigen muzikanten en zangers had plaats op 3 december 1793.
Première Partie
Ouverture de Célestine, par Delayrac |
Nouvelle Symphonie, par Mozart |
Air: Dans ma peine, Helas, par Paisiello. |
Suite de la Symphonie |
Air: Sans Chanter, de la Mélomanie. |
| |
| |
Symphonie, par Cimarosa. |
Choeur de Nephté: Dieu de Memphis, par Méhul |
Seconde Partie
Grande Symphonie, par Wraniski. |
Duo de Pierre le Grand, Que je renie ma destinée par Grétry |
Moreeau d'ensemble de la Symphonie |
Air: Simpte et tendre en mon langage, par Sacchini |
Suite de la Symphonie. |
Grand Choeur de Nephté: Nommons un Chef |
- Gedrukt blad; geen drukkersnaam. In partikuliere verzameling.
e.n
| |
Karel van Durme als vertaler
Op de vraag in Biekorf 1969, 191.
De naam Ch. V. D**** moet gelezen worden: Charles Van Durme, die feitelijk de vertaler van de historische handboeken van J.J. De Smet is geweest.
Karel van Durme (Serskamp 1807 - Wetteren 1853) was onderwijzer en ‘spraakkundige’ (Piron). Als vertaler uit het Frans was hij in de jaren 1835-40 zeer aktief. Zijn vertaling ‘Geschiedenis van Belgien’ (2 delen: VIII-350, 366 pp.) is bewerkt op de ‘laetste uitgaef’ (de herwerkte editie van 1832) van de Histoire de la Belgique van J.J. De Smet en verscheen te Gent in 1837. Het jaar te voren had hij reeds een vertaling van De Smets (en Coremans') ‘Kort Begryp der geschiedenis van België’ bezorgd.
Zijn vertaalwerk omvat nog meer schoolboeken, o.m. een Inleiding tot de aerdrykbeschrijving (1835) naar P.J. De Bal; twee boeken van Fénélons ‘Lotgevallen van Telemachus’; een Fransche Soraekkonst en een Verzameling van opstellen, allebei naar A.N. Agron (1838).
Zijn eerste uitgave was echter een Vlaemsche Spraekkonst, die na haar vijfde uitgave in 1838 er nog drie andere zou beleven. Hij publiceerde nog een Fransch Leesboekje (1834) en in 1836 de ‘Grondregelen der Rekenkonst’, in 1842 aangevuld door een Vlaams ‘Rekenboek’.
Karel van Durme is een zeer verdienstelijk schoolman uit die eerste tien jaren na 1830.
c.b.
| |
De klokken van Oedelem
In 1943 werden de drie klokken van de parochiekerk van Oedelem door de bezetter weggehaald.
Op de grote klok Lambertus stonden, in romein, de volgende opschriften.
Boven op twee rijen, gescheiden door een bies:
Ik loof |
vergaar |
beween |
versier |
beveel |
doe sluiten |
God |
het volk |
de dooden |
een feest |
't gebed |
de dronkaards buiten |
| |
| |
Daaronder stond op de ene zijde het beeld van de hl. Lambertus, patroon van de kerk en de parochie. Op de andere zijde stond te lezen:
Gegoten - als pastoor J.E. Verlinde en burgemeester P. Govaert. - L. Govaert was mynen peter en Marie Feys myne meter. Hergoten en merkelyk vermeerdert - als pastoor was J.E. Vangaever, opvolger van L. Doom, opvolger van J.L. Sioen. en burgemeester Ch. A. Govaert. P. van der Beken de Cringen is mynen peter en Julie Govaert es myne meter. - A.E.j. Vanaerschoot oudste opvolger van A.E. Vanderghein heeft my gegoten tot Loven 1869.
Ziehier enkele gegevens over de genoemde personen.
Pastoors. - Joannes Franciscus Verlinde, geboren te Hooglede in 1765, was pastoor te Oedelem 1816-1829.
Jacob Syoen, pastoor te Oedelem 1858-62, was geboortig (18 mei 1817) van Rijsel. Zijn familie was echter afkomstig van Merkem, waar zijn vader André Jacques Syoen koninklijk notaris was. Zijn moeder Marie-Therese Schottey, was een dochter van de baljuw van Merkem. Jacob Syoen werd pastoor van St.-Michiels te Roeselare (1862) en deken van de nieuw opgerichte dekenij (1872); in 1877 tit. kanunnik te Brugge en kerkmeester van de katedraal in vervanging van J.O. Andries.
Karel Ladewijk Doom, zijn opvolger te Oedelem (1862-1868), was te Hooglede geboren in 1816. Hij begon de bouw van de kerktoren. In 1868 ging hij over naar Ruiselede, als opvolger van zijn kozijn Karel Doom, stichter van de parochie Doomkerke.
Joseph van Gaever was geboortig (1817) van Ardooie. Onder zijn pastoorschap (1868-1888) werd de toren voltooid en werden twee traveeën aan de kerk toegevoegd. Hij was een energiek man, bijzondere vriend van bisschop Faict, en tevens zeer goed voor iedereen.
Burgemeesters. - Charles August Govaert, notaris te Oedelem (1846-1874) was de zoon van Pieter Govaert, eveneens notaris en burgemeester tot aan zijn dood in 1846. Hij was kleinzoon van Laurent Govaert, burgemeester van de commune en de Baronie, Heerlijkheid en Ambacht van Praet, oud-baljuw van de heerlijkheid van 't Knesselaersche in Oedelem en naderhand meier van Oedelem tot in 1813.
Peter en meter. - De peter van de klok was Pieter Joseph van der Beken de Cringen, proost van de Edele Confrerie van het H. Bloed in 1853 en eerste voorzitter van de katholieke kiesvereniging te Brugge. Zijn portret hing vroeger in de Concorde (nu Innovation, Steenstraat). Hij was in 1818 gehuwd met Sophie Therese de Peneranda de Franchimont. In de zomer bewoonde hij het kasteeltje Zeldonck, 't oude Wulfs- | |
| |
berghe. Hij dat dit geërfd van zijn (in 1818 kinderloos gestorven) zuster, die gehuwd was geweest met Louis Emanuel Legillon, zoon van Louis, en laatste heer van Wulfsberghe.
De meter, Julie Govaert, was de zuster van burgemeester Charles August Govaert, echtgenote van Felix Raes, overleden te Oedelem in 1888.
J. Raes
| |
Oorlog en duurte te hondschoote
1708-1710
In het ‘Register met de merken van de saaiwevers’ van Hondschoote staat als laatste inschrijving, gedateerd 5 maart 1712, de volgende berijmde kroniektekst ingeschreven. De tekst geef ik letterlijk; alleen enkele leestekens werden ingevoegd. Dit Register van de Warandeerders berust op het stadsarchief van Hondschoote; de tekst staat op f. 255v van het Register.
Memorie
Mars heel bloedigh vol verwoetheyt
quam benemen al de soetheyt
van ons schoon west vlaenderlant
als men schreef seventhien hondert
ende acht. Elck was verwondert
vol van angst en vreese, want
de prusinsche oorloghs knechten
sterck en moedigh om te vechten
quamen t'honschoot onbelaen,
om de graenen op te lichten
en den dieren tyt te stichten,
hunne tenten neder slaen.
Maer den frans sondert verletten
quam d'honschootsche stadt ontsetten.
Daer naer volghde meer gheklagh
t'duytsche volck om hun te wreken
quam hontschoot in brande steken
op den neghenthienden dagh
deed het volck den moedt verliesen
dat m'ontrent de maent van mey
een spynt terwe most betaelen
vyfthien guldens, k'moet verhaelen,
oock een stuyver voor een ey,
| |
| |
veele lieden mosten eeten
en dat deurde, k'sal 't bedien,
met veel claeghen ende suchten,
met veel sorghen ende duchten,
tot seventhien hondert thien.
Noch comt my den druck voorhanden
hoe men vinnich heel sach branden
t' reealeeten schoon convent.
Godt toont dat wy quaelyck leven,
wilt u daerom tot deught begeven,
dan sal tquaet syn afghewent.
De jaren 1708-1710 waren zeer rampspoedig voor de saaiweverij van Hondschoote. Plundering, brand en de ongehoord harde winter van 1709 kwamen de benarde toestand nog verhogen. Zie daarover E. Van Steenberghe, Histoire de la ville d'Hondschoote, p. 360 (Duinkerke 1883).
V.d.B
| |
Lektuur over zeerovers in de boekhandel te Brugge omstreeks 1730
De Brugse drukker, uitgever en boekhandelaar Andreas Wydts drukte en plaatste een ‘Cataloge van Boeken’ van zijn winkel achteraan in het door hem uitgegeven werk van C.P. Pattyn, De Vry Zee-Bevaeringe. Deze nederlandse vertaling van het te Mechelen uitgegeven Mare Liberurn (1726) van Raadsheer Pattyn van Noordschote, verscheen in 1727.
De Cataloge, gedrukt op een extra-blad, geeft de titels van 14 ‘Boeken, die by den Drucker deser ten deele gedruckt ende te bekommen zijn’.
De exemplaren van Pattyns Zee-Bevaeringe werden zeker niet alle gebonden in 1727, het jaar van de verschijning. Het Cataloge-blad kan echter ook niet na 1736 zijn ingelast. Als datering van de Cataloge moet 1727-1736 aanvaard worden.
Onder de boeken van die Cataloge van Wydts verschijnt het volgende te Amsterdam gedrukte werk.
‘Historie der Engelsche Zee-roovers, beginnende met de geschiedenisse van Capiteyn Avery, en syne Mackers. Anno 1692. Behelsende een Verhael van hun Zeerooveryen, Moorderyen, Wreedheden, en Mishandelingen etc. Waer bygevoegt is het Leven van Mary Read en Anne Bonny, twee Zee-roovende Vrouwen. In het Engelsch Beschreven door Capiteyn Charles Johnson, en in het Nederduytsch overgeset door Robert Hennebo, verçiert met Kooper Platen, in twee deelen 8o’.
Robert Hennebo, de genoemde vertaler, overleden ca. 1737,
| |
| |
heeft gedurende zijn duister en woelig leven, allerlei in dicht en ondicht gepubliceerd. Ebbinge Wubben wist in 1912, in Nieuw Ned. Biogr. Wdb. II 567 alleen een titel ‘Historie der Britsche Zeeraovers’ op te halen uit de voorrede van de Verzamelde Gedichten van Hennebo.
Zo onbekend was echter dit werk niet bij de Engelse biografen. In 1892 beschrijft H.R. Tedder (in Dict. of National Biography; herdruk X 893-894) de werken die door een zekere Captain Charles Johnson in de jaren 1724-1736 werden uitgegeven, o.m. een ‘General History of the Robberies and Murders of the most notorious Pyrates... with the Adventures of the two Female Pyrates, Mary Read and Anne Bonny’, uitgegeven te Londen in 1724. Tedder citeert de Nederlandse vertaling van dit werk, door Robert Hennebo uitgegeven te Amsterdam in 1727, 2 dln. 12o ‘met nieuwe illustratie’.
De Cataloge van Wydts brengt ons nu ook de volledige titel van die (onvindbare!) Historie der Engelsche Zee-roovers. Een kleine bibliografische aanwinst, die tevens wijst (met nog enkele andere nummers uit dezelfde Cataloge) op een levendige maritieme belangstelling te Brugge gedurende de gedenkwaardige jaren van de Oostendse Compagnie.
a.v.
| |
De duivel zal de keerse houden
De spreuk ‘den duivel een keersken luchten’ (met bet. iemands boze of minder goede daden vergoelijken uit eigenbelang) is geen exklusief nederlandse spreuk. John Paston schrijft reeds in een van zijn brieven anno 1461: ‘It is a common proverbe “A man must sumtyme set a candel befor the Devyle”’. (Oxford Dict. Proverbs, ed. Smith-Heseltine 298; Stevenson, Proverbs 280). De betekenis stemt reeds overeen met ndl. ‘voor de duivel een kaars branden’ (Ter Laan).
Er is echter een tweede spreuk die duivel en kaars verenigt, en wel in een soort krachtwoord, een bezwering tot bevestiging van een voorgenomen daad.
Begin 1488 was Brugge in opstand tegen Hertog Maximiliaan. Op 6 februari komen gedeputeerden uit Gent om met de magistraat van Brugge de opstand te bespreken. De Gentse deputatie verschijnt echter voor de stadspoorten met massaal geleide van gewapende mannen onder het bevel van kapitein Gillis de Brouckere. De Brugse wethouders vinden dit militair vertoon overdreven en onbetrouwbaar, en willen die Gentse eenheden niet binnenlaten. Heftig is daarop de reaktie van de kapitein: ‘Daer onze ghedeputeirde binnen gheraken, wy zullen ooc binnen gheraken, of den duvele sal de keerse houden...’ Zo verhaalt Despars in zijn Cronycke van Vlaenderen IV 334. De auteur, die zijn Cronycke voltooide
| |
| |
ca. 1590, heeft voor de beschrijving van de opstand van 1488 de (verloren) kroniek van De Dappere gebruikt.
Dit krachtwoord was dus zeker in de eeuw van Keizer Karel bekend, met dezelfde betekenis en kracht als heden nog in de zegswijze: ‘'t Zal gebeuren, of den duivel zal de keerse houden’, d.i. ik zal er alles op zetten, alle middelen gebruiken.
Alleen de eerste spreuk is feitelijk een spreekwoord en Bruegel heeft aan ‘den duivel een kaars ontsteken’ een goede plaats gegeven in zijn Spreekwoordenschilderij. In zijn tijd was het spreekwoord reeds opgetekend (ca. 1500) in korte en krachtige vorm: ‘Men moet den duvel een keerse ontsteken’. (Proverbia communia, in Horae Belgicae IX, nr. 493, ed. Hoffmann von Fallersleben).
e.n.
| |
Raspaillebosch
Op de vraag in Biekorf 1969, 127.
Oudtijds was een Raspaillebosch gelegen in de oude keure van Geraardsbergen. Oorspronkelijk behoorde dit bos grotendeels toe aan de heer van Edingen. Zeker is dat het O.L. Vrouwgasthuis van Geraardsbergen en de abdij van Beaupré omstreeks 1400 belangrijke partijen in het bos Raspaille in bezit hadden voor hun bevoorrading in timmer- en brandhout. Raspaille schijnt op zichzelf een bosnaam geweest te zijn. De genoemde gestichten hadden alsdan bunderen bos ‘op Raspaille’: zo zeggen de dokumenten. (Devos, Hospitaal Geraardsbergen 101 360).
De naam Bois de Rachepaille leest men op de kaarten van Ferraris (1778) en Vander Maelen (1831).
De bedevaart van Otegem naar het Respallienbosch in 1754 (waarover de bovenstaande vraag) veronderstelt een nabijgelegen bedevaartkapel. Is er ooit zo'n kapel omtrent dit bos bij Geraardsbergen geweest? Ik vind er geen spoor van.
Het Bos van Raspaille is overigens in de geschiedenis bekend door een relaas van Froissart betreffende de strijd van de Gentenaren (onder Frans Ackerman) om het kasteel van Gaver. Een aantal vluchtelingen en ballingen uit Geraardsbergen, Dendermonde en Aalst hadden zich verschanst in dit ‘bos de le Raspaille’. Dit werd een hoofdkwartier van waaruit heel de streek, tot diep in Henegouwen, werd afgestroopt en gebrandschat. De kastelein van Ath stond machteloos tegenover de operaties van die ‘Pourcelès de le Respaille’: zo was de naam, zegt Froissart, die algemeen aan die geduchte bende gegeven werd. Gerijt Potter van der Loo heeft die naam uit Froissart vertaald als ‘rovenaeren van der Rappailge’; de (vertaalde) titel van het hoofdstuk luidt echter: ‘Hoe ene ma- | |
| |
nyere van luden, geheten die Zwijnkijns van der Rappailge, regneerden’. (Froissart, ed. Kervyn X 320 555; Cronycke, ed. De Pauw I 370-471).
Mnl. rapailge, raspaille, uit ofra. raspalge, respaille, betekent eigenlijk: samenraapsel, samengeraapte hoop, uitvaagsel van volk. (Verdam VI 1042). Werd het bos in de jaren 1380 genoemd naar die geduchte ‘rovenaeren’, die rappailge, waarvan Froissart gewaagt? Of was Raspaille reeds tevoren de naam van het bos? Om hierop te kunnen antwoorden missen we een lijstje van gedateerde Raspaille-toponiemen. Waar zijn die te vinden?
e.n
| |
Uit een Blankenbergse boedelbeschrijving
1680
Op 28 september 1680 stierf Jan de Lantmeter ‘poorter bin nen der stede ende port van Blanckenberghe’. In de uitvoerige boedelbeschrijving zijn de 67 pond ‘keurthin’ wordt op 6 stuivers 't pond geschat; er een paar artikelen interessant te noteren.
De aflijvige schijnt bij een welstellend en eerbaar sociaal milieu te behoren: hij was ‘afghegaenden tresorier’ en benevens zijn huis ‘de Croone’, gelegen in de Kerkstraat waar hij overleed, bezat hij nog de brouwerij ‘de Sloter’, een drietal andere huizen, een ‘visch schuytte’ en natuurlijk nog heel wat renten. Het gereed geld dat zich in het sterfhuis bevond beliep 458 £ vlaams.
Nu ter zake. Eerst zijn daar de drie soorten tin waarvan voor elk de specifieke waarde wordt aangegeven:
de 67 pond ‘keurthin’ word op 6 stuivers 't pond geschat;
de 236 pond ‘haemer thin’ op 7 stuivers 't pond;
en de 54 pond engelsthin op 8 stuivers.
Interessant is de benaming der verschillende kwaliteiten servetten die voorhanden waren:
18 ‘spaensche roose serveeten’ geschat 1-4-0 £
25 ‘serveten pavye’ 1-13-4 £ (zou deze benaming terugslaan op de italiaanse stad Pavie - Pavia?);
16 ‘serveten roosekrans’ 0-16-0 £.
Eerder zeldzaam is de tegenwoordigheid, tussen het zilverwerk, van ‘een lyemonade lepel’ geschat 1-4-3 £.
Leveranciers van de redelijk grote stapel brandhout waren de Paters van Ter Doest.
(R.A. Brugge - Blankenberge 460 & 501).
G. van Nieuwenhuyse
| |
Keusteraars
Op de vraag in Biekorf 1969, 191.
Keusteraars (gebraden appels) wordt nog gezegd in de streek van Veurne en Poperinge. Ik heb thuis (Haringe) nooit anders gehoord.
a.d.
|
|