Biekorf. Jaargang 70
(1969)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Sint Marie Magdalene ter Spelunken
| |
[pagina 146]
| |
Hautscilt, kmet zijn Limburgse doopnaam Lubrecht, abt van de Eeckhoutabdij in Brugge (1394-1417). Met zijn eigen vorst, de hertog van Bourgondië, en met de hertog van Berry stond hij in persoonlijke betrekking. Hij had een faam van geleerdheid in kerkelijke en profane wetenschappen, en als astroloog en (politiek) profeet is hij berucht gebleven. Tot in de 17e eeuw zouden vreemde reizigers zijn beruchte literaire en grafische Gybid-profetie (Imago Flandriae) in de abdij komen bezien. Hautscilt was ook een reiziger. Hij reisde met een politiek mandaat naar het Hof te Parijs (1403), met een kerkelijk mandaat naar het Concilie van Konstanz (1414), waar hij gemijterd werd. Een van zijn kompilaties draagt de titel Viator: de ReizigerGa naar voetnoot(8). Op 29 augustus 1407 reed Hautscilt uit Brugge weg, ditmaal uit devotie. Hij wilde het heiligdom van de vereerde Boetelinge gaan bezoeken. Zijn tocht ging over Parijs en Avignon (in welke steden nog steeds besprekingen over de oplossing van het Schisma aan de gang waren). En dan verderop uit Avignon, richting Marseille, via Orgon, Lambesc, Aix, naar Saint-Maximin en ‘La Spelunque’, naar Sainte-BaumeGa naar voetnoot(9). Abt Hautscilt was te Brugge terug op 10 november. Tien volle weken had zijn bedevaart geduurd. Van gerechtelijke bedevaarten naar de Spelonk van Provence bieden en Gent en Brugge nu allebei een paar voorbeelden. 1405 Gent. - Gheenin Bekaert, Gilliszone had zich schuldig gemaakt aan brutaliteiten jegens Kateline vande Walle, ‘grootmeesterigghe’ van het Begijnhof ten Hooie. Hij was over de hofmuur geklauterd en had Kateline en andere ‘joufvrauwen vanden hove’ uitgescholden en bedreigd. Na een plechtig eerherstel, met een toorts van twaalf pond, in het koor van de begijnhofkerk, werd Gheenin opgelegd te doen ‘sine pelgrimage, ter eeren van joufvrauwe Kateline voorseid ende hare moghen ende vrienden, tsente Marien Magdeleene tspelunken’Ga naar voetnoot(10). 1462 Gent. - Om een lieve bruid was een erge vete ontstaan. Jan van Dasseghem had op brutale wijze de bruiloft van Jacop Mayens, zijn mededinger gestoord. De feestvierenden had hij, met man en macht, overvallen en uiteengejaagd, de tafels met de spijzen omvergeworpen, hetgeen ‘was een de meeste scoufieringhe (affront) die men eenen man doen mochte’. De verzoening die daarop tot stand kwam verplichtte Jan van Dasseghem tot een pelgrimage ‘te sente Marien Magdaleenen ter spelonken’Ga naar voetnoot(11). | |
[pagina 147]
| |
1521 - Brugge. - Loey de Clerck had zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan baldadigheden op straat. Het schepenvonnis van 12 juni zendt hem op bedevaart naar O.L. Vrouw van Aardenburg. Een jaar later moet hij op strafbedevaart gaan naar ‘sente Marien Magdalenen in de woestine’Ga naar voetnoot(12). 1530 Brugge. - Jaquemyne, de vrouw van de korendrager Adriaen Roos, had haar dochter in het ouderlijk huis laten ontucht bedrijven. Het vonnis van 6 augustus legt haar een bedevaart op naar ‘sente Marien Magdalenen in de woestine’Ga naar voetnoot(13). Strafbedevaart van vrouwen werd gewoonlijk afgekocht. De boete van Jaquemyne zou hier 6 pond par. bedragen. De tarieflijsten van Aalst, Dendermonde en Gent kennen ook de goedkopere bedevaart naar de dichterbij gelegen Magdalenabasiliek van Vézelay in Bourgondië. De afkoop van Vézelay is gesteld op 4 pond parisis. De plaats staat in de lijsten als ‘Sente Marie Magdaleenen te Verdelay (al. Vierdolay)’Ga naar voetnoot(14). De enige Vézelay-vaart die we kennen is veel ouder dan de Gentse bedevaarten naar de Spelonk, ze werd toegewezen in een scheidsgerecht (zoendinc) vóór gravin Margareta in 1274 te Ieper, om de vete tussen de families Belle en Colemiers te beëindigen. Twee mannen, Willaume de Tornai en Laurins Brichaem, werden uitgezonden ‘en pelerinage à le Magdelaine à Vergelai’Ga naar voetnoot(15). Zo we naar de devotie willen terugkeren, dan staat voor ons de Brabantse minderbroeder Bernardinus Surius (De Soer), die op zijn reis naar het Heilig Land, in 1644 de Spelonk van Magdalena heeft bezocht en beschreven. In het eerste Boek van zijn uitvoerig werk ‘Den Godtvrugtigen Pelgrim oft Jerusalemsche Reyse’ (Brussel 1649) wijdt hij twee hoofdstukken aan ‘Sinte Maximin-stadt’ en aan ‘de Wildernisse daer de H. Magdalena penitentie heeft gedaen’. Hij besluit zijn beschrijving met een Lof-Dicht van honderd verzen, onder de titel: ‘Van de H. Maria Magdalena, ende van haer Speloncke in de Wildernisse’. Merkwaardig is echter zijn levendig relaas van de steile tocht, onder stikkende hitte, naar de Speloncke, die ‘seer heylighe plaetse, die seer besacht wordt van de Pelgrims, die van alle landen daer in Pelgrimagie komen’Ga naar voetnoot(16). Broeder Surius heeft bij zijn bezoek aan de Spelonk in 1644 zeker niet vermoed dat, in vroegere tijden, scheidsgerecht en | |
[pagina 148]
| |
schepenbank in onze Lage Landen nu en dan een minder voorbeeldig onderdaan naar de Heilige Spelonk hadden gezonden. De gerechtelijke bedevaart was in 1644 al lang uit de mode, en de tijd was nog niet aangebroken dat historici en archivarissen de neus gingen steken in de zoendinc- en sententieboeken van vorige eeuwen. A. Viaene |
|