13 lb. 10 sc.’ (St.-Janshospitaal. Rek. 1450-51, f. 135 136v). - De wielmakerij was een volwaardig ambacht: de wielwerkers, al. wielmakers, waren te Brugge reeds in 1302 verenigd in een zelfstandig ambacht. Tot het maken van een wagen werkten drie ambachten samen: wielmaker, timmerman en smid.
HAMERAEL. - Bevelhebber van een oorlogsvloot of van een aantal in groepsverband varende schepen; admiraal (al dan niet de rang of titel van admiraal dragend). In 1401 bieden de schepenen van de stad Blankenberge de presentwijn aan ‘myn heere Jan Blankart, hamerael van der zee’ die met hen was komen spreken ‘omme te steilene eenen lieutenant in syne stede’. (Stadsrek. 1400-1401; La Flandre VI 242). In 1392 gaan twee trompetters als ‘gastspelers’ in de jaarlijkse ommegang van het H. Bloed te Brugge, een ervan is de trompetter van de admiraal, zoals blijkt uit de stadsrekening: ‘Item ghegheven... sgraven trompette van Saint Pol en shamiraels trompette vander zee, in havescheden van dat zy ghetrompt hebben voor thelige bloed, 3 s. gr.’. Vgl. MnlW s.v. amirael; WNT Suppl. I 413.
MEESTERGHELT. - Geld gegeven voor het meesteren, voor ‘meesterie’ (aan geneesmeester e.a.). In 1465 had de wijnkoopman Lukas Machet te Gent in dienst van de gemeente een erge val gedaan en grote schade geleden, nl. ‘groete costen, scaden ende achterdeelen, die hij ten occoysoene van dien gheadt ende gesustineert hadde van meesterghelde ende anderchins’ (De Potter, Gent II 239). - Vgl. MnlW. s.v. en Biekorf 1962,
159 (meesterie).
ZWYNSRINGHEL. - IJzerdraad waarmede de varkens geringeld worden. Voor het hof van Schoeringe te Zuienkerke worden regelmatig ‘zwynsringhels’ aangekocht. De rekening van 1540 boekt de betaling ‘van acht dozynen zwinsrynghels’. (Archief Hospitaal, rek. 1540 ongepag.)
VIERCANTERE. - Werkman die met de bijl de ronde boomstam vierkant ‘beslaat’, gereedmaakt voor de zagers. Te Gent maakten de viercanters een lid uit van de nering der houtbrekers. Bij een geschil tussen de Timmerlieden en de Houtbrekers in 1408 werd beslist dat, bij timmerwerk aan een huis, hetgeen ‘daer an sal syn te cantene, dat datte sal doen een vrij viercantere, up dat hij wille, voor eenen vremden, omme eenen tameliken loon’. Volgens het statuut van 1433 hadden, binnen de nering, de houtbrekers zes kiezers ‘ende dander twee vanden viercanters’; de nering had ook ‘vier ghezwoorene, daer af de drie sullen zijn vrij houtbrekers ende de vierde viercantere’. (De Potter, Gent V 542 546 644). Zie een paar Antwerpse teksten in MnlW IX 454.
WALCSTRIGGHE. - Vrouw die in de steenbakkerij als bijzondere taak heeft te ‘walken’, d.i. een stuk klei ten tweede male te doorkneden en tot een platte koek te bewerken om het dan aan de ‘vormstrigge’ (vormster) door te geven. De ordonnantie van 1546 voor de steenbakkerijen van Stekene (Land van Waas) bepaalt o.m. dat ‘de walcstrigghen ende vormstriggen zullen verbueren, zo wanneer dat an hemlieden ghebreck sal worden bevonden van dat huerlieden werck aencleeft, telcker reysen 5 sc. par.’ (De Potter-Broeckaert, Stekene 30). Dezelfde ordonnantie noemt als opeenvolging van bewerkingen: ‘tgoet (de klei) wercken, terden, walken, pijnen, vormen ende arbeyden’. - In sommige takken van de steenbakkerij was vrouwenarbeid niet ongewoon; zie J. Hollestelle, De steenbakkerij in de Nederlanden 25 38 179 (Assen 1961).
COAGITEUR. - Coadjutor, helper of plaatsvervanger van een geestelijk titularis. De stadsrekening van Kortrijk over 1562-1563 (f. 55) noteert de uitgave voor een wijnpresent aan ‘den coagiteur vanden prelaet van Sent Vast binnen Atrecht’ die op 3 mei 1562 te Kortrijk op doorreis was.
A.V.