gijnen te Middelburg (Z.) in 1518 een vergoeding aan de kerkbedienden o.m. ‘Den coster, 2 gr. Den ondercoster met cralkenis, 2 gr.’ (Unger. Bronnen III 285).- Choraal (met die bet. nog in gebruik te Brugge), uit mlat. choralis. WNT VII-2, 5588.
OLISELVAT. - Oliebus dienend ter bewaring van de heilige olie der zieken; lat. chrismatorium. Samen met andere gewijde vaten is ‘in den choor’ van het St.-Janshospitaal te Brugge in 1446 aanwezig ‘een oliselvat die dit jaer vergoud es’. (Rek. 1446-47, f. 75).
PENSE. - Het enk. pense komt voor als collectief: gezamenlijke eetbare ingewanden van een geslacht dier. Door de ‘coeslaghere’ worden in 1533 in het St.-Janshospitaal te Brugge 33 dieren geslacht; daarmee stemt overeen de betaling gedaan aan ‘Joos Maertins pensiedere van 33 penzen te ziedene te 3 gr. tstic, comt 4 lb. 19 sc. par.’ (Rek. 1533, f. 15v). Vgl. ofr. pance met die collectieve bet. alsook het platte ndl pens (buik).
PENSIERE. - Samengetrokken vorm van mnl. pentsenziedere: bereider van de eetbare ingewanden van geslachte dieren, pensezieder. Syn. van mnl. pentsredere (Brugge 1510; Biekorf 1965, 287). Uit de rekening van 1539 (f. 12) van het St.-Janshospitaal te Brugge: ‘Betaelt Gillis de Cuusschere pensiere van 31 raeuwe penzen te ziedene ende van 3 varssche tonghen by hem ghelevert te 3 gr. tstic, ende met diverssche darmen, 8 lb. 3 sc. par.’
QUENE. - Begijn. De Beghinestraet te Sint-Omaars voorkomend in oorkonden van 1385-1424, wordt in kerkrekeningen van 1503-1515 de Quen(e)straet genoemd. (J. de Pas, Saint-Omer-Vieilles rues, p. 35, 369). Er waren drie begijnhoven in Sint-Omaars, doch ook sommige zusters tertiarissen werden ‘beghine’ genoemd. (J. de Pas, A travers le vieux Saint-Omer, p. 95). De gewone bet. van mnl. quene is vrouw op leeftijd, ook (ongunstige bet.) oud wijf. Is de ontwikkeling beghine = quene beperkt tot Sint-Omaars? of komt dit in andere bronnen voor?
RELIQUJE. - Reliekhouder; lat. reliquiarium. De inventaris van de juwelen van het St.-Janshospitaal te Brugge opgesteld in 1384 vermeldt o.m.: ‘Item j. zilverin reliquie van carstale - j. coperen reliquie met torren - een cleene zelverin viercante reliquie - ij. coperin reliquien - j. scrinekin met reliquien - j. grote buerse met reliquien’. Ook de ‘reliquien’ in de twee laatste items zijn blijkbaar kleine reliekhouders (ingevatte relikwieën). - Mnl. reliquie betekent ook dikwijls de reliek zelf. - Over de reliekhouder zie de belangrijke beschrijvingen door Ad. Jansen in de Catalogus Christelijke kunst tot het einde der middeleeuwen p. 25-32 (Kon. Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, 1964).
SENTE THOMAES. - Mnl. grafie voor Sint-Omaars (Saint-Omer, P.d.C.). Uit de streek van Sint-Omaars werd kalk voor bouwwerk in grote hoeveelheden over de waterwegen naar Binnen-Vlaanderen geëxporteerd. Veel bouwrekeningen spreken van ‘sente thomaes calc’. Een voorbeeld uit 1532 (St.-Janshospitaal Brugge; rek. f. 13): ‘Item 3 hoedt sente thomaes calc daer an [aan het camerkin in de broeders fermerie] verbesicht te 7 gr., metten arbeyt comt 21 sc. p.’ En nogmaals in 1539 (f. 9v): ‘sint thomaes calck’.
SLYCBOEM. - Schrootboom (schrooiboom) voor het op- en afladen van zware fusten, vaten; samen met schrootladders gebruikt door de ‘wynscroders’ op de loskaai en bij de kelders. Te Aalst in 1394 wordt