Zantekoorn uit de Leiestreek
Aanbranden. - Bij Leander Algoet waar wij rond de noene toekwamen, stonden de aardappels op de stove aan te branden. Wij zeggen: ‘Leander, geriekt ge niets? de patatten branden aan’. - ‘Dat 'n is niet, zei Leander, 'k hebbe ze geern met een korstje gebakken’.
Boterham. - ‘Goed geweven en schone gewreven’: dat zijn in de Leiestreek goed gesneden en wel gesmeerde boterhammen.
Karel Beelaert. - ‘'s Ochtends in een keutel terden is geld’, zei Karel Beelaert. Zijn lijfspreuk was:
Oremus (themus), lavendus en rozemarijn
zijn kruiden die welriekende zijn,
padden en slangen zijn groot venijn,
maar d'r zijn tongen die kwader zijn.
Vogelzang. - De gele gruns schuifelt: Geef mij 't geld van mijn bier. De grauwe gruns (zit gaarne op de droge tulken en fluit): Rulk, rulk, 'k zitte op mijnen tulk.
De merel: In de kiekemande! wilde 't niet eten, laat het staan.
De wielewaal: Boer trek je kiel aan!
g.p.b.