Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De eerste jaren van de kartuis ‘Genadedal’ te Sint-Kruis (1318-1324)De kartuizers, in 1084 door de H. Bruno in de Grande Chartreuse gesticht, vestigden hun eerste huis in ons huidig Vlaanderen te Sint-KruisGa naar voetnoot(1). Het was een aangename opdracht over deze stille geloofsgetuigen een licentiaatsverhandeling te schrijven. In deze bladzijden wordt een schets gegeven van hun ontstaan en vroegste ontwikkelingGa naar voetnoot(2). | |
Door wie en hoe de kartuis tot stand kwamDe Brugse kartuis heeft haar ontstaan te danken aan een groep aristokraten. De namen van deze multi valentes, honorabiles et potentes viri zijn onbekend, behalve die van Jan van Koekelare. Hij was het, die in 1318 het perceel Coolstick, 3 gemeten en 1 lijn groot, aan de initiators afstond, teneinde hen daarop een nieuw klooster te laten bouwenGa naar voetnoot(3). Aanvankelijk was hij clericusGa naar voetnoot(4), nadien presbiter, verbonden aan de parochie van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge, en woonde ook in deze stadGa naar voetnoot(5). Hij was de zoon van Wouter van Koekelare, een ridderGa naar voetnoot(6), en Maria VischGa naar voetnoot(7). Zijn broer, Wouter, was leke- | |
[pagina 218]
| |
broeder in de abdij van ClairmaraisGa naar voetnoot(8). Alhoewel vader zeer welstellend was, ontvingen Jan en Wouter van het Brugse stadsbestuur de som van 70 ponden, 5 schellingen par. wezengeldGa naar voetnoot(9). Mag men uit dit detail besluiten dat Wouter van Koekelare in Brugge een belangrijke funktie heeft bekleed? Ongeveer tien jaar na de dood van zijn vader, verloor Jan van Koekelare ook zijn moeder (1319 of 1320). Als weldoenster van de nieuwe stichting werd ze door het generaal kapittel bijzonder herdachtGa naar voetnoot(10). Vereerd als fundator van Genadedal, zou Jan van Koekelare nog verschillende bezittingen aan de kartuis overmaken. Toen hij in 1334 overleed, werd hij in het convent begraven. In de overlijdensberichten van de Grande Chartreuse werd hij tweemaal herdachtGa naar voetnoot(11). Hoogstwaarschijnlijk zijn de andere stichters van de kartuis Bruggelingen. In de amortisatiebrief van graaf Robrecht van Bethune (12 april 1319) staat vermeld dat de gronden in de dode hand verheven werden ‘op herhaald verzoek van enkele Bruggelingen’. Een tweede aanwijzing in die richting is een schrijven vanwege de prior-generaal van de Orde, waarin hij het Brugse stadsbestuur deelachtig maakt in de geestelijke verworvenheden van de kartuizers ‘omwille van de speciale gunsten. die zij verleende bij de stichting van het klooster’Ga naar voetnoot(12). Wat de stichters heeft bezield, toen zij het plan opvatten een convent in de nabijheid te funderen en te doteren, blijkt uit een copie van de brief van de prior der Grande Chartreuse: ze wilden zekere verdiensten verwerven met het oog op het hiernamaals. Het was hun wens dat het toekomstige klooster zou bidden voor hun voorgangers, hun nakomelingen, hun vrienden en voor allen, die het convent in de toekomst nog zouden begiftigenGa naar voetnoot(13). Zij brachten de prior-generaal Aymon d'Aosta van hun plannen op de hoogte. Kort daarop zou deze laatste de prioren van de dichtst bijgelegen kloosters verwittigen. Deze waren Robrecht van de kartuis bij Valencijn en Guido van Sint-Alde- | |
[pagina 219]
| |
gonde, bij Sint-Omaars. Zoals de statuten van de Orde het voorschrevenGa naar voetnoot(14), zou het nieuwe convent moeten bevolkt worden met twaalf monniken, enkele conversen en clerici redditi, alook de personen, die in iedere kartuis noodzakelijk waren. Aan beide prioren werd de opdracht gegeven, samen met Jan, procureur van Sint-Aldegonde, naar Brugge te vertrekken, de fundatores in naam van de ganse Orde te bedanken en ter plaatse de praktische mogelijkheden voor de stichting te onderzoeken. Ook werd de graaf gevraagd de nieuwe kartuis te willen steunen. Genoemde prioren krijgen daarbij de volmacht om, indien de middelen voldoende waren om in het onderhoud te voorzien en het ter beschikking gestelde terrein aan het eenzaamheidsideaal van de Orde voldeed, de nieuwe kartuis van een prior te voorzien. Deze zou met zich twee monniken mogen meenemen. Wanneer de tijd ervoor gunstig zou zijn, kon de stichting met meer religieusen bevolkt worden. Zij zouden, zoals het trouwens de gewoonte was bij iedere monnik die naar een pas opgericht convent vertrok en er bleef, door het generaal kapittel dertig missen gecelebreerd krijgen voor hun zieleheil. Deze brief werd in oktober 1318 geschreven. Enkele weken later hebben beide initiatores en procurator Jan reeds het klooster gesticht. Zij zijn dus dadelijk vanuit hun respektievelijke kloosters naar Brugge vertrokken. Daar aangekomen ontvingen ze van Jan van Koekelare het terrein Coolstick als bouwgrond voor de kartuis. In het bijzijn van verschillende getuigen, waaronder de prior van Mont-Dieu, werd de grond aan hen overgemaakt en opgetekend door een notaris, Jan geheten. Nadat alles in orde gekomen was, besloten Guido, Robrecht en procureur Jan de nieuwe stichting de naam Vallis Gratiae of Genadedal te verlenen. Tot eerste prior werd een monnik van Sint-Omaars aangesteld: Jan van MaldegemGa naar voetnoot(15). Rond Allerheiligen 1318 was het convent gesticht, de geschiedenis van Genadedal kon beginnen. | |
De juridische regelingenNauwelijks enkele dagen na haar stichting, verkreeg de nieuwe kartuis reeds een overeenkomst met het kapittel van Sint-Donaas, onder wiens rechtsmacht zij toen ressorteerde. De monniken verkregen de toelating op de plaats, die reeds door hen werd bezet en afgemeten, een kerk, een klooster, woningen en andere gebouwen, die ze nodig achtten, op te richten. | |
[pagina 220]
| |
De kartuis moest echter beloven aan volgende voorwaarden eeuwig en ongeschonden te zullen voldoen: Vooreerst moest het convent elk jaar in het begin van de maand oktober, als bewijs van erkenning van het patronaatsrecht, voor vijf ponden was schenken. Daarmee zouden effen of gedraaide kaarsen worden gemaakt, die op de feestdag van Sint-Donaas zouden aangestoken worden. Van alle offergiften, van wie ze ook mogen afkomstig zijn, zal één vierde verdeeld worden onder het kapittel, de parochiekerk van Sint-Kruis en eventuele andere instellingen daarbij betrokken. Dit zal gebeuren in twee betalingen per jaar: op kerstmis en op het feest van Sint Jan de Doper. Ook in verband met begrafenissen in het klooster werden schikkingen getroffen: Van alle funeralia die aan de kartuis toekwamen, moest één vierde afgestaan worden. Het kapittel verzaakte echter aan deze eis, voor het begraven van monniken, clerici redditi en donaten van Genadedal. Bij de dood van een van de personeelsleden van het convent, kwamen de funeralia volledig ten goede aan de pastoor van de parochie Sint-Kruis. Het kapittel eiste tenslotte dat de kartuis nooit deze voorwaarden zou trachten te betwistenGa naar voetnoot(16). In tegenstelling met de kartuis bij Antwerpen, die in herhaalde conflicten kwam met het kapittelGa naar voetnoot(17), heeft het convent van Brugge zelden of nooit een punt uit deze overeenkomst betwistGa naar voetnoot(18). De akte met de toestemming van de bisschop van Doornik is niet bewaard gebleven. Waarschijnlijk is dit reeds kort nadien gebeurd. Het was de gewoonte dat deze, samen met de bekrachtiging van de overeenkomst met het kapittel, nog enkele punten vaststelde met betrekking tot de kloosterkerk en het kerkhofGa naar voetnoot(19). Later zou de bisschop nog toestaan dat de monniken hun capelle ter poorte mochten laten inwijden door de bisschop, die zij verkozenGa naar voetnoot(20). | |
[pagina 221]
| |
Op 12 april 1319 zou Robrecht van Bethune het bezit van de kartuis amortiserenGa naar voetnoot(21). Op die manier was alles reeds geregeld met het stadsbestuur van Brugge. Door het feit immers dat hun goederen in de dode hand overgingen, werden die onttrokken aan het economisch beheer van Brugge. Meestal werden dergelijke stichtingen niet graag gezien door de stedelijke administratieGa naar voetnoot(22). Brugge heeft hierop een uitzondering gevormd. Haar bestuur schijnt integendeel het nieuwe convent zeer goed gezind geweest te zijn en heeft het hoogstwaarschijnlijk nog met onverhoopte voordelen begunstigdGa naar voetnoot(23). | |
Uitbreiding van de fundatiegoederen onder prior Jan van MaldegemVoor zijn prioraat in Genadedal was Jan van Maldegem sedert vele jaren monnik in Sint-OmaarsGa naar voetnoot(24). Met hem kwamen Jan Adam en Lambert, bijgenaamd Clericus, beiden eveneens afkomstig uit Val-Saint-AldegondeGa naar voetnoot(25). De eerste werd aangesteld tot vicarius, laatstgenoemde tot procuratorGa naar voetnoot(26). Nadat de stichting juridisch was erkend geworden, werd de eerste opdracht het verwerven van voldoende bezittingen, teneinde meer monniken in de kartuis te kunnen toelaten. De amortisatieakte van 1319 vermeldt volgende bezittingen: het terrein Coolstick en enkele andere gronden, 3 bunders groot, het convent geschonken door Andries van Hove. Het ene gemet, waarop zij besloten hadden hun kapel en kerkhof te bouwen, zou de graaf exempt verklarenGa naar voetnoot(27). Voor de jonge stichting was Michiel Celiau een zegen. Op 8 december 1319, kort voordat hijzelf kartuizer zou worden, begiftigde hij Genadedal met twintig gemeten land, gelegen in de parochie Zande. Daarbij hoorden alle huizen en bomen, die op deze gronden stonden, samen met de helft van de opbrengst van een molenGa naar voetnoot(28). Eenmaal zelf in het klooster | |
[pagina 222]
| |
getreden zou hij zijn eigen cel bekostigenGa naar voetnoot(29). Op 12 februari 1323 kocht Michiel gronden te Zande, Moere en Zuid-Zevekote, samen 13 gemeten, 2 lijnen en 9 roeden groot, voegde er 6 gemeten en 57 roeden land bij, samen met een derde van een molen, gelegen in Zande, en gaf het geheel in cijns uit aan de bisschop van Doornik voor 17 pond par. per jaar. Met dit geld wilde hij de hofstede, waarop hij vroeger woonde, inrichten als hospitaalGa naar voetnoot(30) en er zou een verblijfplaats voorbehouden worden voor de prior of de procurator van de Brugse kartuis. Ook moest aan het convent een opslagplaats voorbehouden worden voor het koren, dat ze aldaar zouden winnenGa naar voetnoot(31). De familie vander Buerse schonk Jan van Maldegem op 3 maart 1320 verschillende renten, bezet op enkele huizen en hofsteden in en rond Brugge, ten belope van 20 pond, 5 penningen en 3 obolen par. per jaarGa naar voetnoot(32). Het jaar daarop had Genadedal nog altijd met zware financiële lasten te kampen. Dit bewijst duidelijk de gift van Egidius van Aartrijke van 10 pond en 12 penningen jaarrenten omme die meersinghe vander cranker fondatie van den gods huseGa naar voetnoot(33). Een maand na de gift van de familie vander Buerse had het klooster nog 6½ gemeten grond in de parochie Zande aangekochtGa naar voetnoot(34). Vanaf 1320 zochten de karthuizers vooral uitbreiding rond hun kernstichting. Vooral in het jaar 1320 was deze aangroei merkwaardig: na zes achtereenvolgende aankopen groeide hun bezit rond het oude Coolstick met 22 gemeten, 1 lijn en 70 roeden (= 9 ha. 98 a. 28 ca.)Ga naar voetnoot(35). De tendens om hun bezit rond hun klooster uit te bereiden was ook nog in de volgende jaren duidelijk: Zo kochten de monniken van Willem van Hove het stuk grond grenzend aan de muur van het convent, 2 gemeten grootGa naar voetnoot(36). In november 1321 gaf Egidius van Aartrijke hen twee percelen, samen 3 gemeten, 2 lijnen en 15 roeden, weerom palend aan hun bezitGa naar voetnoot(37). Deze percelen waren echter van elkaar gescheiden | |
[pagina 223]
| |
door een terrein het Mantelstick genaamd, dat aan Willem Reepere toebehoorde. Dit stuk had een oppervlakte van 2 lijnen en 17 roeden en de eigenaar schonk het de kartuizers op 19 januari 1323Ga naar voetnoot(38). Op 1 mei 1322 kon de procurator nog twee gronden in de nabijheid van het convent verwerven: Van Niklaas de Hond nam hij 4 lijnen en 8 roeden aan in eeuwigdurende cijnsGa naar voetnoot(39) en van Kristiaan Pecsteen kocht hij 6 gemeten en 96 roeden, reikend tot aan het MantelstickGa naar voetnoot(40). In juli 1322 namen de kartuizers nog 2 lijnen in cijns aan van de pastoors van Sint-KruisGa naar voetnoot(41). Het klooster kon aldus onder het bewind van Jan van Maldegem, naast de geamortiseerde stichtingsgoederen nog 13 percelen rond de kartuis verwerven, met een totale oppervlakte van 37 gemeten, 1 lijn en 6 roeden (= 16 ha. 52 a. 39 ca.). Een laatste belangrijke schenking voor die periode werd op 14 maart 1321 gedaan door Adam van Waaskapelle, die het convent met verschillende percelen bedacht in de parochies Zande, Leke en Koekelare, samen 14 gemeten grootGa naar voetnoot(42). Dezelfde persoon verkocht in 1323 een rente van 5 pond par. op bezittingen in Oostkerke en Dudzele. Ook werden nog in verschillende andere dorpen bezittingen verworven: Van Rogier Moenax, Jan Mieez en Michel Vrancke konden de kartuizers respektievelijk 1½ gemet en 16 roedenGa naar voetnoot(43), 9 gemeten en 9 roedenGa naar voetnoot(44) en 5½ gemetenGa naar voetnoot(45) aankopen in de parochie Zande. Procurator Willem de Smet kocht van Jan Ymmesoeten 1½ gemet in de parochie Houtave, dat hij dadelijk aan de verkoper terug verhuurde voor jaarlijks 20 schellingen par.Ga naar voetnoot(46). Tenslotte kocht het klooster van Niklaas Gutre een perceel van 2 gemeten oppervlakte in de parochie Zuienkerke gelegenGa naar voetnoot(47). Deze gegevens werpen enig licht op het economisch beleid van Genadedal: In de eerste jaren werd gepoogd zoveel mogelijk bezittingen rond twee kernen samen te brengen. Een eerste kern was het convent en een tweede de parochie Zande. Dit verschafte hen veel rationeler uitbatingsmogelijkheden. Ongetwijfeld zullen verschillende personen nog sommen geld aan de kartuis hebben overgemaakt. De 16 aankopen voor een | |
[pagina 224]
| |
totaal van ongeveer 26 ha. grond zijn daar een duidelijk bewijs voor. Genadedal had in 6 jaar tijd een stabiele basis kunnen leggen voor haar verdere materiële uitbouw: zij had haar bezit uitgebreid tot 93 gemeten, 1 lijn en 40 roeden (= 41 ha. 34 a. 67 ca.) en de renten brachten samen 36 pond 2 schellingen, 6 penningen en 1 obool op. | |
Het beginnend kloosterleven in GenadedalHand in hand met de uitbreiding van de fundatiegoederen, groeide ook het aantal monniken in de Brugse kartuis. Jan de Backere was waarschijnlijk de eerste, die zich bij drie hogergenoemde monniken aansloot. Uit de kroniek van de Benediktijnerabdij te Sint-Andries, vernemen wij dat hij daar aanvankelijk prior is geweest en voordien cellerarius. Herhaaldelijk had hij zijn oversten de vergunning gevraagd om naar de kartuis te mogen overgaan. Na vele moeilijkheden, werd dit hem in 1319 toegestaanGa naar voetnoot(48). Mogelijks om zijn eigen cel te bekostigen, bracht hij verschillende bezittingen met zich meeGa naar voetnoot(49). In 1324 werd Jan de Backere prior gekozenGa naar voetnoot(50). Het jaar daarop was hij op het generaal kapittel, waar hij wist te verkrijgen dat het Sint-Andriesklooster deelachtig werd gemaakt aan alle offers, gebeden en andere geestelijke werken, die in de gehele Orde werden verrichtGa naar voetnoot(51). Na het prioraat van | |
[pagina 225]
| |
DenijsGa naar voetnoot(52), werd Jan de Backere herkozen en bleef aan het hoofd van de kartuis tot Michiel Celiau hem in 1334 opvolgdeGa naar voetnoot(53). Na diens dood was hij een derde maal prior. In een akte van 4 januari 1338 werd hij het laatst vermeldgGa naar voetnoot(54). Omtrent de datum van zijn overlijden tast men in het duisterGa naar voetnoot(55). Vicarius Jan Adam zou de stichting van Genadedal niet lang overleven. In de overlijdensberichten van 1321 werd hij door het generaal kapittel herdachtGa naar voetnoot(56). Wie ongetwijfeld een steun is geweest voor de Brugse kartuis was Filips vander Elst, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te BruggeGa naar voetnoot(57). Heel waarschijnlijk is het door zijn toedoen, dat zijn broer, Daniël, het kleed van Sint Bruno aannam. Tot dan toe was Daniël vander Elst proost van Sint-Maarten te Ieper. In 1311 werd hij tot deze functie aangesteld en hij zou het heel waarschijnlijk blijven tot 1320Ga naar voetnoot(58). Een laatste maal werd hij er vermeld op 12 mei 1319Ga naar voetnoot(59). Kartuizer geworden volgde hij Jan Adam op als vicarius. Hij stierf op 11 mei 1322Ga naar voetnoot(60). Eveneens omstreeks 1320 trad Michiel Celiau in het Brugse conventGa naar voetnoot(61). Voordien schijnt hij curatus geweest te zijn in ZandeGa naar voetnoot(62). In het archief van Genadedal is echter geen spoor tot bevestiging te vinden. Zeker woonde hij er op een hofstede, die hij, zoals hoger vermeld, zou laten inrichten als hospitaal. | |
[pagina 226]
| |
In 1327 werd hij, in die tijd procurator van GenadedalGa naar voetnoot(63), belast met de stichting van de kartuis bij Gent en werd er de eerste prior. In 1332 zou hij daarvan ontslagen wordenGa naar voetnoot(64). Ook deze stichting heeft hij rijk begiftigdGa naar voetnoot(65). Nadien keerde Michiel naar Brugge terug om er Jan de Backere als prior op te volgenGa naar voetnoot(66). In 1337 nam hij deel aan het generaal kapittel en stierf er op 24 of 25 mei van datzelfde jaarGa naar voetnoot(67). Vanaf september 1320 verschijnt in de akten de naam van Willem de Smet en reeds toen werd hij broeder genaamd, zodat hij wel een van de eerste professi van Genadedal zal geweest zijn. Gedurende meer dan een kwart eeuw vervulde hij een belangrijke functie in het economisch beleid van het convent en dertien maal vindt men zijn naam in de charters terugGa naar voetnoot(68). Willem de Smet stierf in 1348(9)Ga naar voetnoot(69). Pieter Navegheer, kapelaan van het Sint-Donaaskapittel te BruggeGa naar voetnoot(70), zou omstreeks 1321 eveneens in de kartuis tredenGa naar voetnoot(71). In een reeks oorkonden, beginnend van 1 mei 1322 tot september 1331 fungeert hij als procuratorGa naar voetnoot(72). In de overlijdensberichten van 1341 staat hij vermeldGa naar voetnoot(73). Sanderus vermeldt nog drie roepingen: Robrecht, regulier kanunnik van VormezeeleGa naar voetnoot(74), Jan van Gent, curatus van DesselbergenGa naar voetnoot(75) en Willem Slotmackere, de eerste lekebroederGa naar voetnoot(76). Tenslotte vermelden wij nog een zekere Hendrik, die ook tot de eerste monniken moet gerekend worden, aangezien | |
[pagina 227]
| |
hij door het generaal kapittel met een tricennarium bedacht werdGa naar voetnoot(77). Meer bijzonderheden over hen vindt men niet in de akten. Jan van Maldegem had het convent schitterend geleid. In 1319 reeds legde de Vlaamse graaf de eerste steen voor de kloosterbouw en een tijd later was Genadedal ommuurdGa naar voetnoot(78). Daarbij had de eerste prior zijn kartuis een veilige financiële basis bezorgd. Het feit dat hij in zo korte tijd naast hem nog elf monniken kon aannemen getuigt van zijn dynamisme. Omstreeks 1324 is hij dan waarschijnlijk naar Herne getrokken. Dat hij er prior werd valt te betwijfelenGa naar voetnoot(79). Later werd hij vicarius en procurator in RooigemGa naar voetnoot(80). Volgens ScholtensGa naar voetnoot(81), die steunt op een oude Series vicariorum domus Sanctae Annae is Jan van Maldegem later nog vicarius geweest bij de monialen te Brugge. Gedurende elf jaren, aldus genoemde bron, heeft hij zich nog ‘digne et laudabiliter’ gewijd aan de geestelijke leiding der kartuizerzusters, waarna hij op 16 april 1380 is overleden. J. vandemeulebroucke | |
BijlageBrugge 5 december 1318. Charter, gegeven door de prior van Genadedal aan het kapittel van Sint-Donaas, waarbij een copie wordt gegeven van de akten, die tot de stichting van de Brugse kartuis hebben bijgedragen. Origineel: Archief van het bisdom Brugge, C nr. 372. Universis presenles litteras inspecturis, frater Johannes de Maldinghem, primus prior Vallis gratie iuxta Brugis Ordinis Cartusiensis, et frater Johannes, dictus Adam, vicarius, ac frater Lambertus, dictus Clericus, procurator, | |
[pagina 228]
| |
monachi dicti Ordinis professi, facientes conventum primum in dicta loco, salutem et orationum suffragium salutare. Cum venerabiles patres et patroni nostri Decanus et Capitulum Sancti Donatiani in Brugis, ratione conventionis et pactionis, quas cum ipsis fecimus propter ius patronatus, quod habent in nostro loco predicto, petierint a nobis copiam litterarum, quas habemus de origine nostra et institutione ex parte Capituli generalis nostri cartusiensis Ordinis, nos dictis patronis nostris in Christo carissimis quibus grati et benevoli debemus in omnibus semper esse, copiam litteraum, quas ab Ordine nostro recepimus, contulimus in hec verba:
Universis presenles litteras visuris, frater Robertus beate Marie de Macourt, iuxta Valencenas, et frater Guido Beate Marie Vallis Sancte Aldegundis, iuxta Sanctum Audomarum, priores Ordinis cartusiensis, salutem et orationum suffragium salutare. Notum facimus tenore presentium nos recepisse patentes reverendi patris nostri in Christo Domini prioris Cartusie litteras in hec verba: Venerabilibus et religiosis ac dilectis in Christo fratribus suis Sancte Aldegundis, iuxta Sanctum Audomarum, et de Macour, iuxta Valencenas, prioribus cartusiensis Ordinis, frater Aymo, prior cartusie, salutem et spiritum consilii in agendis. Cum multe valentes, honorabiles et potentes persone divinitus inspirate de villa de Brugis proposuerint iam diu ac presentaverint se velle fundare, dotare et edificare unam domum conventualem nostri Ordinis, in qua pro animis dictarum personarum et omnium antecessorum et successorum suorum et aliis presentium amicorum et benefactorum omniumque, qui ibidem Deo servierint et qui eis in presenti vel in postero beneficerint, serviatur devote Deo sub habitu et professione atque institutis Ordinis nostri per unum priorem nostri Ordinis et duodecim monachis cum conversis et redditis et aliis personis necessariis, secundum quod in nostro Ordine fieri communiter consueverit. Eis, gratias agentes Deo, qui dictis venerabilibus personis predictam devotionem et bonam voluntatem erga nostrum Ordinem misericorditer et salubriter inspiravit ad honorem suum, quo tamen non indiget, et ad salutem multarum animarum, prout presumendum est et sperandum, pieque devotioni predictarum venerabilium personarum pio concurrentes assensu, vobis concedimus et etiam iniungimus auctoritate Capituli generalis nostri Ordinis, qua fungimus super annum, quatinus, visis presentibus,... bono, modo ad dictam villam de Brugis, una cum domino Johanne, procuratore Sancte Aldegundis, personaliter accedatis, et, gratias agentes ex parte nostra et tocius Ordinis predictis venerabilibus personis, qui, per suas eleemosinas, quas Dei et Ordini offerunt et presentarunt, fundare, dotare et edificare volunt domum predictam nostri Ordinis, ut superius est expressum. Damusque vobis potestatem et specialem mandatum, per has patentes litteras, auctoritate predicta, ut possitis recipere ea, que vobis pro dicta aedificatione dare voluerint, si tamen possint sufficere ad sustentationem prioris et conventus nostri Ordinis, sicut supra dictum est, salva Ordinis honestate ac etiam libertate, supplicamus etiam humiliter illustribus viris atque magnificis principibus, Domino videlicet Roberto, Nobili Comiti Flandrensi, et heredibus suis atque omnibus aliis, quorum interest vel intererit, ut in predicta edificatione, fundatione et dotatione atque exemptione et libertate seu amortizatione domus predicte se exhibeant erga dictos devotos et erga nostrum modicum Ordinem favorabiles et benignos, ut per bona temporalia, que predicte domui fecerint, mereantur apud Deum omnium bonorum spiritualium que in dicta domo et in toto Ordine nostro fiant esse participes et consortes in vita presenti et in morte. In quorum omnium premissorum robur et testimonium presentem litteram sigillo maiori domus nostre, quo in maioribus negotiis uti modo et alio etiam minori quo ceteras fungimus, duximus sigillandam et omni- | |
[pagina 229]
| |
bus quorum interest destinandam et vestris manibus presentandam. Datum anno Domini millesimo trecentesimo octavodecimo, mense octobris. Concedimus etiam auctoritate predicta quod possitis hac vice providere dicte domui de priore, qui possit sibi assumere duos monachos vel etiam quotquot voluerit, usque ad duodecim, tempore opportuno, cum spe tricennarii eos a capitulo concedendi, si ibidem perseveraverint ad Ordinis voluntatem. Nos igitur fratres Robertus et Guido, priores antedicti, ad villam de Brugis in Flandriam personaliter decedentes auctoritate et mandato dictarum litterarum, recepimus de manu Johannis de Coukelare, clerici, unam petiam terre, sitam iuxta villam de Brugis in parochia Sancte Crucis, qui Colstic dicebatur, in presentia magistri Johannis, publici notarii, et presente principaliter reverendo patre in Christo, Domino Johanne, priore Montis Dei nostri Ordinis Cartusiensis, ac aliorum testium ob hoc specialiter convocatorum, et rogatorum, prout in quodam instrumento publico super hoc, a dicto notario publico confecto, plenius continetur. Ipsi loco nomen imposuimus Vallem gratie nominantes et, communicato proborum virorum consilio, virtute predicte littere in nomine Dei Omnipotentis et auctoritate Summi Pontificis et Capituli generalis nostri Ordinis cartusiensis, ordinavimus, providemus et prefecimus ibidem priorem virum religiosum, videlicet Dominum Johannem de Maldinghem, monachum domus Vallis Sancte Aldegundis, iuxta Sanctum Audomarum, nostri Ordinis et professum. In quorum omnium testimonium et munimen presentibus litteris nostris patentibus sigilla domorum nostrarum predictarum duximus apponenda. Datum anno MoCCCoXVIIIo in octavis Omnium Sanctorum. Et nos prior et conventus Vallis gratie, iuxta Brugis, antedicti, in testimonium omnium et singulorum premissorum presentibus litteris sigillum nostrum de domo nostra predicta duximus apponendum. Datum anno Domini MoCCCoXVIIIo in crastino Beati Nicolai, mense decembri. |
|