Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||
MengelmarenPetje Cools van LichterveldeOp de vraag in Biekorf 1967, 64. De overlevering van Petje Cools, de wonderdokteur van Lichtervelde, was nog levendig in de jaren 1840. Petje zelf moet werkzaam geweest zijn in Napoleons tijd en ten tijde ‘van den Hollander’. Petje was turfsteker van beroep en leefde ‘op zijn eigen’, droeg een lange baard, een zwarte kazak, een ottervellen muts met rood lint errond. In zijn kotje zat hij altijd bezig met zijn boeken, ook 's avonds laat bij zijn olielampje. Kruidboeken (Dodoens?) en ‘toverboeken’ moeten dat geweest zijn. Petje was begonnen met rupsen af te lezen, muizen en ratten buiten te triomfelen, beten van kwade honden te genezen. Dan is hij overgegaan naar het meesteren van alle kwalen en hij gaf ook allerlei medikamenten. Hij had een grote faam van ‘wonderdokteur’ en veel mensen gingen met hun miseries naar hem. Hij zelf aanvaardde geen geld, hij meesterde ‘voor de liefde Gods’, maar de mensen gaven bij 't weggaan hun ‘jeunste’ aan zijn vrouw. Petje tekende soms de naam Jesus in ‘sinte-pieter-letter’ in een krijtcirkel: de patiënt moest daarin plaatsnemen terwijl hij zelf met een crucifix in de hand, gebeden en formules las om de ziekte te verjagen. Dr. Snellaert heeft in 1843 (Kunst- en Letterblad IV 99) tradities over Petje opgetekend; zie ook Ons Volksleven X, 1898, 129. c.b. | |||||||||
RacahoutOp de vraag in Biekorf 1967, 128. De arabische oorsprong (uit volksarabisch râqaout?) is, volgens Dauzat en Bloch-von Wartburg, onzeker. De term racaou des Arabes verschijnt voor het eerst in de publiciteit in 1833 (Journal des connaissances utiles, Parijs). Naderhand meestal racahout des Arabes, als naam van een samengesteld krachtvoedsel zoals er dan veel op de markt gekomen zijn, meestal met ‘oosterse’ namen. Men denke aan de beruchte Revalenta Arabica, aan Semolina, Solanta, Potage des Sultanes, Palamoud des Turcs en meer andere. Racahout was niets anders dan een mengsel van salep, rijstmeel, cacao, suiker, vanille (of kaneel). Hoofdbestanddeel was salep (gedroogde wortelknollen van sommige orchideeën). Dit duurste krachtmeel staat, naast zijn ‘arabische’ concurrenten, omstreeks 1850 veel in de advertentie van dag- en weekbladen | |||||||||
[pagina 182]
| |||||||||
hier te lande. Er kwam natuurlijk ook namaak op de markt, een goedkoper racahout die alleen bestond uit meel van gerooste eikels met wat suiker en chocolade. Al die concurrerende luxus-meelsoorten werden ten andere in 1856 aangeklaagd door Dr. H. Klencke van Leipzig (Die Verfälschung der Nahrungsmittel). Die ‘arabische’ preparaten hebben echter nog lang nadien standgehouden in de handel en in de onmisbare advertentie. c.e. | |||||||||
RespijtdagenOp de vraag in Biekorf 1967, 128. Het aantal respijtdagen (d.i. dagen van uitstel van betaling, toegestaan na de vervaldag van een wissel) was oudtijds niet overal hetzelfde. Dit blijkt uit de gegevens die, volgens het handboek voor beurs en negotie (Négoce d'Amsterdam, ed. 1732), internationaal erkend waren en een veel oudere traditie weerspiegelen. In Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland golden eenvormig de zes dagen. Op 6 dagen stonden eveneens: Venetië, heel Andaloesië (Sevilla en Cadix), Silezië (Breslau) en hertogelijk Pruisen (Koningsbergen). Het laagste respijt van drie dagen gold te Londen en in heel Engeland, te Geneve (stad en republiek), te St.-Gallen in Zwitserland en te Lyon. Een overgang tussen die klassieke 6 en 3 boden de grote jaarmarkten van het Rijk: 5 respijtdagen (buiten de drie jaarmarkten) te Leipzig, 4 respijtdagen (buiten de 2 jaarmarkten) te Frankfurt. In Spanje (met uitzondering van Andaloesië) golden 14 respijtdagen; Zweden en de Hanzesteden Hamburg en Lubeck hielden zich bij 12 dagen, terwijl heel Frankrijk (met uitzondering van Lyon) de 10 dagen hooghield, samen met Denemarken en de hanzestad Danzig. Napels en Milaan gunden 8 dagen. De royaalste handelstad was Genua, die reeds het moderne aantal van dertig respijtdagen huldigde. Te Duinkerke golden oudtijds de 6 dagen, zoals in heel Oud-Vlaanderen; na de afkoop van die havenstad door Lodewijk XIV (1662) werden er, naar Frans model, de 10 dagen (jours de grâce, jours de faveur) ingevoerd. De stad Rijsel daarentegen behield nog haar oude Vlaamse zes respijtdagen tot in de volle 18e eeuw, samen met haar eigen Ryssels-geld (Biekorf 1966, 309), dat tot in 1789 met zijn eigen ‘Rijselse gulden’ heeft standgehouden. e.n | |||||||||
[pagina 183]
| |||||||||
Joseph van Praet over Colard Mansion
| |||||||||
Toponymica uit het kustland. - VagenesseIn zijn publicatie ‘Het land achter de Evendijk’Ga naar voetnoot(1) vermeldt Coornaert een oud toponiem ‘Vagenesse’ uit de Watering van Eiensluis (36e begin)Ga naar voetnoot(2). Deze naam behoort tot de talrijke nesse- en nisse-namen uit het kustland van Noord-Frankrijk tot Denemarken: Lampernisse, Scherpenisse, Hontenisse, Valkenisse, Cap Gris Nez, Cap Blanc Nez, enz. Een nisse, oorspronkelijk nesse, is een landtong (uit het Germaans nasja-, hetzelfde woord als neus): in de zee of in een riviermonding vooruitspringend land, verkregen door aanslibbing of duinvorming; in afgeleide betekenis: buitendijks land, laag of moerassig landGa naar voetnoot(3). Maar wat betekent het eerste element ‘vage’? Het aantal vage-namen in West-Vlaanderen is vrij aanzienlijk: Vageland, Vagebilk e.d. Er zijn twee mogelijkheden om dit toponymische element te verklaren. 1) Vaag betekent in de meeste samenstellingen ‘woest, onbewerkt, braakliggend’. Dit woord komt via het Frans vague uit het Latijn vagus (zwervend, onvast). Het is reeds in het Middelnederlands bekend en wordt nog dagelijks in West- | |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
Vlaanderen gebruikt: vage landen, vage lijnen e.d. Vagenesse kan dus zeer goed betekenen: nog woeste, braakliggende, onbewerkte, wellicht onbeweide nesse. 2) Er bestaat echter ook een oud woord vaag met de betekenis van vettigheid van de grond. Het behoort tot de stam van vagen (vegen, wrijven, schoonmaken), oudnoors faga (sieren, bewerken, schoonmaken). Voorts zijn daarmee verwant het anglosaksisch faeger (Engels fair: mooi); oudnoors fagr: gepast; Gotisch fagrs (gepast) en gafahrjan (toebereiden). Oerverwant met het Latijn pax: vrede. De oorspronkelijke betekenis blijkt ‘vereffend, gelijk gemaakt’ en derhalve ‘schoon’ te zijn. Toegepast op een aangeslibd land: ontgonnen, in kultuur gebracht, vruchtbaar, vei. Het is bij verre na niet onmogelijk dat Vagenesse niet woeste, onontgonnen, braakliggende nesse, maar integendeel ontgonnen, in kultuur genomen, vruchtbare, vette, veie nesse betekent. Wij hebben hier dus met twee tegengestelde betekenissen te maken, waartussen een zekere keus niet altijd mogelijk is. Het lijdt geen twijfel dat vaag in de jongere toponiemen woest en braakliggend betekent. In de oude toponiemen echter, en dit is het geval voor het betrokken Vagenesse, moeten de twee hypothesen in aanmerking genomen worden. Mijn persoonlijke voorliefde gaat zelfs naar de tweede hypothese, daar het begrip ‘vruchtbaar, vet, vei’ goed past in dit geval. Er zijn bij mijn weten geen vage-toponiemen bekend uit Nederland. En wie kent er uit de andere Zuid-Nederlandse gewesten? Jozef De Langhe | |||||||||
Oude remedies te PittemDe volgende remedies werden ons ‘verteld’ door een 83-jarige vrouw uit Pittem (Rachel Hoornaert). Verteld uit het geheugen en uit de praktijk die zij in haar jongere jaren gekend heeft.
| |||||||||
[pagina 185]
| |||||||||
Wilfried Devoldere | |||||||||
Spaensche quadrupleOp de vraag in Biekorf 1967, 127. De Spaanse Quadruple is, naar Meyers Kl. Konversations- Lexikon (1909), de naam van een oude Spaanse en Amerikaanse goudmunt van hoog fijngehalte. Het stuk woog één ons (onza de oro) = 28,688 gram en had een waarde van fr. 81,75 vóór 1914, toen het nog als munteenheid gold in Mexico. Het was ongeveer viermaal groter dan een louis d'or (6,45 gram) of een Belgisch goudstuk van 20 frank dat nu 510 fr. geldt. g.p.b.
In tarieflijsten ‘van Specien’ uit de jaren 1700 vind ik de ‘Gouden Quadruple van vier Spaensche Pistolen’ opgegeven als ‘cours hebbende voor 36 Guldens Wisselgeld’. Een quadruple was twee dubloenen. Er bestond ook een Franse Qua- | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
druple (van vier Franse pistolen) die genoemd wordt: ‘Quadruple niet gecordonneert’ of Quadruple sans cordon (1770). De juiste betekenis hiervan ken ik niet, ik ken wel een numismaat die dat zal willen klaartrekken. e.n. | |||||||||
De eerste Franse proclamatie te Brugge
|
|