gende uitgaven: ‘Van mauweelen ende handtschoen omme den hofman (tuinier), 16 d.gr. - Betaelt Arnout Hooghe, muelenmeesscher, over de leverynghe van een paer mauweelen ende vyf paer handtschoen omme den hofman ende de ghezellen omme inde doornehaeghe mede te wercken, 4 s.gr.’.
MUELENPEERT. Paard dat in een rosmolen loopt; molenpaard (in de uitdr. werken als een molenpaard). In 1584 betaalt het St.-Janshospitaal te Brugge ‘ter marct van twee hoet havere om tmuelenpeert, 2 lb. 18 s.gr.’ (Rek. f. 17). Uit vorige rekeningen, o.m. anno 1577 (Rek. f. 19v-20v), blijkt dat het gasthuis in eigen beluik een ‘rosmeulen’ heeft die alsdan gescherpt wordt. In dit jaar is het molenpaard een huurpaard: de ontvanger betaalt 6 s.gr. voor twee dagen huur van een paard ‘omme in onsen rosmeulen te ghaene’.
NUWELIER. - Obiliebakker, oblieverkoper. Eigenl. bakker (of verkoper) van mnl. niewelen, nieuwelen, noelen, huwelen, ouwelen, ugelkes: oudtijds een dun rond wafeltje. Zulke wafeltjes werden op Sinksen uitgestrooid en uitgedeeld in de kerken. In 1462 levert ‘Gillis Hazaert, nuwelier, wonende te Ghend’, aan de St.-Vedastuskerk te Menen ‘750 nuwelen omme te werpene Sincxendaghe ende den lieden te deelne in de kercke’. (Rembry, Hist. Menin IV 636). Vgl. Gailliard, Glos. Flam. s.v. nieuwele; MnlW s.v. niewelare; WNT s.v. oblie en ouwel. Zie ook Oblybackere in 1508 te Gent (Biekorf 1961, 63) en hierna s.v. Oublieur.
OUBLIEUR. - Obliebakker, oblieverkoper; syn. van nuwelier (zie boven). In 1444 wordt Galois Taquet, f. Lotart, van Rijsel als poorter te Brugge ingeschreven ‘omme oublieur tzine’. (Parmentier, Poorterboeken I 410-411). De nieuwe poorter bracht de term oublieur uit het Zuiden mee (ofr. ook oblayer). De nering van de Oublieurs te Parijs kreeg haar statuten in 1406; ze bakten ook het hostiebrood. Met mnl. oblie stemt overeen hd. oblata en eng. obley (ubble, ubli), in de 14e en 15e E. ook met bet. hostiebrood.(Oxford Dict. VII-1, 19).
OFFLIE. - Een eenheid van belasting (oorspr. een cijns) uit te keren in graan (tarwe, rogge, haver) met soms een toevoegsel van een of twee hoenders. Een zeer oude term, nog ingeschreven in het register der kerkrenten van Harelbeke in 1737: ‘een offlie ende ¼ offlie, elck offlie van eenen avot roghe, alle Cortrycksche mate’. (RAK. Archief kerkfabriek Harelbeke, nr. 20228 ccv, f. 198v-199v; medegedeeld door dhr. A. Ovaere, Zwevegem). - De waarde van een offlie is plaatselijk zeer verschillend. Te Harelbeke is een offlie = 1 havot. In Waals-Vlaanderen is die belasting (ouvlie, ouvelee) gesteld op ⅓ havot, soms ½ havot. In het Henegouwse komt ook een ouvlie van 3 havot voor. Het recht zelf draagt er de naam oubleage, obliaige (droit d'oubliage): Godefroy V 663, waar ook de vormen uvlee, ovlee, oublee voorkomen. Het oud rentenboek (Viel Rentier) van Oudenaarde kent in 1275 een ouvlie van ca. 12 pinten haver plus 2 kiekens per ouvlie (ed. Verriest, f. 85). - Taalkundig verwant met oublie (uit mlat. oblata).
ONTSCHACHT. - Uit elkaar genomen. Gezegd van timmer- en schrijnwerk; fr. démonté. Een synoniem is de (minder frekwente) mnl. term ontscut. Bij de weduwe van Jacob Jsooris te Brugge wordt in 1475 bevonden: ‘Inde voorcamere boven: een wentelcoetse metten bedde, oorpuelme ende blaeuwe saerdge; een ander ontscachte coetse’. (RAB. Proosdij nr. 1293, f. 49). Andere Brugse boedellijsten gebruiken de term ‘ongeschacht’ met dezelfde betekenis. In 1475: ‘Item drie coetsen al onghescacht danof dat deene es een wentelcoetse...’ (id. f. 50). In 1467: