Biekorf. Jaargang 68
(1967)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 5-6]Koning Karel II en de Engelse prinsen in het Busschietershof te Brugge
| |
[pagina 130]
| |
(kolveniers) in de Schuttersstraat De Schermers kregen hierbij geen kans, in Engeland stond schermerij als een onedele sport aangeschrevenGa naar voetnoot(3). Bij het bezoek aan het St.-Jorishof op Triniteitsdag (11 juni) en aan het St.-Sebastiaanshof (25 juni), was de koning alleen door zijn jongste broer begeleid. De twee prinsen werden er eerbiedig en hartelijk onthaald. Ze namen er deel aan de schieting, de vogel schoten ze niet af. In de beide hoven tekenden ze, als gildebroeder, een doodschuld in het gildeboek. Op de Bamisschieting (2 oktober) van de Busse waren de drie Stuarts aanwezig, de hertog van Vork was inmiddels als derde in de bond aangekomen en hij bleek de sterkste schutter van het drietal te zijn: bij zijn tweede schot had hij de vogel mee. De hertog van Vork was schutterskoning! En de gildebroeders van de H. Barbara hebben dat onmiddellijk gevierd met de afvuring van hun geweren en met een feestmaal dat besloten werd met een fakkeltocht en een vuurwerkGa naar voetnoot(4). De hertog van York heeft dan een paar weken later drie prijzen uitgeloofd voor een nieuwe schieting bij de Kolveniers waarop hijzelf met de koning en de hertog van Gloucester aanwezig was. Vijftien jaar na het meesterschot van de jonge Stuart heeft de Brugse schilder Jan van Meunincxhove (ca. 1620-1704) de twee taferelen geschilderd die de bekroning van de prinselijke schutterskoning en het feestmaal in het schuttershof voorstellenGa naar voetnoot(5). Zonder uitstel echter had een Brugse rederijker de snaren van zijn harp gespannen om die glorierijke dagen van de Busse te bezingen, tot spijt van wie (bij Voetboog of Handboog) dit mocht benijden. Om de 96 hexameters van zijn stuk te vullen heeft Ingelbrecht Cockuyt - zo heet onze dichter - er dan ook heel de kroniek van het gebeuren in verwerkt. Door het feit dat de Busschieters (opgeheven in 1798) zeer weinig geschreven documenten hebben laten tot ons komen, is de berijmde (en opgetogen) kroniek van Cockuyt het uitvoerigste literaire document over die episode van de Stuarts te Brugge. Dit gelijktijdige, onuitgegeven stuk werd gelukkig bewaard door de onvermoeibare annalist Jan Pieter van Male († 1735) in zijn verzamelboek over BruggeGa naar voetnoot(6). Hij komt hier nu aan het woord. De redactie van de inleiding dateert van ca. 1730. | |
[pagina 131]
| |
Uit de ‘beschryvinghe’ van J.P. van Male‘Het is aenmerckelick dat anno 1656, doen hooftman was van dese gilde den edelen hr. Vincent Stochoven, heere van Sente Cathrine, ghenoeghsaem bekent door syne beschrijvinghe van syne reijse in het oostenGa naar voetnoot(7), in dese gilde ghetreden sijn die meermaels ghenoemde drie doorluchtighe ballinghen, te weten Carel den tweeden, coningh van Engelandt, met syne twee broeders de hertoghen van Clocester ende lorck. De welcke hun treurigh ballingschap met dierghelycke wapenoeffeninghen tusschen onse brugsche borgers te ongevoeligher doorbrachten. Sij schoten ten selven jare mede naer den gaeij den welcken ghevelt wierd door Jacobus, hertogh van lorck, soo dat hy coning wierd van dese gilde. Waer up eene onuytsprekelick ghejuygh ende een vorstelick festijn ghevolght is, soo als men sien magh in twee constighe tafereelen staende inde nieuwe zale, dewelcke door de milddadighe jonste van dese princen is opghebauwt, maer nogh beter is uytghedruckt in dit volgende ghedicht ghemaeckt door I. Cochuijt.’
[Meesterschot van de hertog van York]
Wanneer men schreef een duist, ses hondert, ses en vichtigh
den tweeden dagh der maendt octobere, seer stichtigh,
den Coningh Carolus den tweeden van dien naem
wiens lof en heerlicheyd de wijd beruchte faem
5[regelnummer]
draeght schier de weereld door, dien Coningh van brittaignen,
van schotland, engeland en ierland, vriende van spaignen,
met d'edel vorst van Jorck en van Clocester mê
syn broeders alle beij, in onse brugsche stê
in 't wyd vermaerde hof daer dat de Colvenieren
10[regelnummer]
de maghet Barbara voor patronersse vieren,
met ander gildebroers schoot naer den papegaeij;
alwaer den vorst van Jorck den vogel gaf een draeij
met synen tweeden schoot ten aensien van hun allen
dat hy hem door 't gheweld in splenders dede vallen.
15[regelnummer]
Daer juygde gansch het hof, daer riep men uytter horst:
Langh leve met gheluck ons coningh desen vorst.
[Feestmaal]
Hiernaer is conings stam ter tafel neer gheseten
end'heeft het avondmael int selve hof gheëten:
alwaer dat Carolus den Coningh wierd ghedient
20[regelnummer]
door d'hoogh gheboren heer D'ognate synen vriend,
burgmeester van het vrie, en d'edlen heer stochoveGa naar voetnoot+
burgmeester van de stadt end'hooftman vanden hove,
| |
[pagina 132]
| |
die heere werd ghenaemt van sinte Catharijn.
Den Coningh vanden gaeij ontfingh de spijs en wijn
25[regelnummer]
en al wat nodigh was door joncker GuilleameGa naar voetnoot+
en joncker olivier de wree, beij van een nameGa naar voetnoot+
en beij bescherremers van onse brugsche stadt
wanneer de brugsche maeght met weenend'oghen zat.
Men sagh den hertogh van Clocester oock toe reijcken
30[regelnummer]
de spijs en dranck door den heer Capiteyn VereijckenGa naar voetnoot+
als mede door de hand en dienstbaerheyd van d'heer
Anthonius Danneels tot hun onsterflick' eer.Ga naar voetnoot+
En onder dese feest den Coningh van drie croonenGa naar voetnoot+
om tot de gildebroers syn jonstigh hert te thoonen
35[regelnummer]
soo dronck syn majesteyt de vol gheschoncke fluijt,Ga naar voetnoot+
want hij nu broeder was, op hun ghesondheyd uijt.
[Feestelijk uitgeleide]
Als nu het avondmael ten einden was ghecomen
heeft 't coninglick gheslacht eerbiedelick ghenomen
sijn afscheijd vande gild' en in caros ghetréen
40[regelnummer]
is t'uyttersten vernoeght na 's conings hof gheréen.Ga naar voetnoot+
Dogh tot een meerder pracht end'eere van den Coningh
soo heeft den edelen heer hooftman tot de woningh
van dese vorsten met den deken vergheselt
al bloots hoofts de Caros van wederzij bestelt
45[regelnummer]
met sgildens musquettiers tot aen tghetal van hondert
die hebben op den wegh seer treffelick ghedondert
en spoghen sulck een vier uyt hun metale mondt
dat tscheen dat heel de stadt in enckel vlamme stondt.
Oock zagh men t'allen cant ghepeckte tonnen blaken
50[regelnummer]
die wilden (soo het scheen) tot aen de wolcken raken,
indien aeneas gheest uyt tgraf gheresen had
ontwijffelick hy had ghemeent dat onze stadt
de stadt van troijen was: soo conde men bemercken
het blicken vande vlam op thoorens hoogh en kercken.
[Vuurwerk]
55[regelnummer]
Maer als den coningh nu ghenaeckte tot syn hof
daer sagh m'een constigh werck van veelderhande stof
vier-pijlen wonder straf die tot den hemel vloghen
en naer een groot ghedruis veel wonderheden spoghen.
Sij saeiden slangetjes en sterren aende locht
60[regelnummer]
en gulden reghen die soo helder stralen brocht
als phebus met syn glans. Indien ick alle dinghen
die dese feeste sagh alhier in tlicht wauw bringhen
het ware een eeuwigh werck: daer of ick scheider van
en segh de vreugd was meer als ick beschryven can.
| |
[pagina 133]
| |
De Engelse prinsen in het Schutterschol 1656. - Boven: de koning hangt de gouden papegaai om de hals van zijn broeder, de hertog van York. - Onder: de prinsen aan de feestdis in de zaal van de Busschieters. - Schilderijen van Jan van Meuninxhove 1671. Groeningemuseum Brugge.
| |
[pagina 134]
| |
[Wedergunst van de prins]65[regelnummer]
Dogh mids den vorst van Jorck als coningh deser gilde
aen dit ons broederschap goedhertigh jonstigh milde
en dancbaer wesen wauw, hij heeft int selve jaer
en maend als is gheseijd, ontrent drie weken naerGa naar voetnoot+
het schieten van den gaeij om liefde te bewijsen
70[regelnummer]
de gildebroeders met drie silver-gulde prijsen
tot een ghedachtenis vereert uyt peure jonst
op dat elck op den doel bethoonen sauw syn const.
Den Coningh Carolus, Clocester van ghelijcken
die hebben oock aldaer hun yver laten blycken,
75[regelnummer]
sy hielden hun gheheel ghemeyn met groot en cleen,
dus wonnen s'oock terstond het hert van ydereen.
[Het schieten van de drie zilveren prijzen]
En naer een langh verschiet van buscruid ende ballen,
soo is den opperprijs door conste toe ghevallen
aen joncker Guilleam de Wree, een silver copGa naar voetnoot+
80[regelnummer]
seer ryckelick verciert met constigh werck daerop.
's Vorsts wapens waren daer volcommentlick naer 't leven
door groote constenaers seer aerdigh op ghedreven,
waer door men mercken con dat hij en syne stam
uyt 's coninghs edel bloed syn eersten oorsprongh nam.
85[regelnummer]
Hiernaer soo had verdient den middelprijs van drien
heer vanden Bogaerd, die was advocaet ten vrien:Ga naar voetnoot+
het was een schoon gondeel van silver, t'allen cantGa naar voetnoot+
soo treffelick vergult als dat m'oyt eene vant.
D'eersamen Ysenbaert die vande brugsche stedeGa naar voetnoot+
90[regelnummer]
is capitein gheweest die droegh den derden mede,
het was ook een gondeel van silver, schoon vergult,
hier door wierd wederom het hof met vreugd vervult.
Dees prijsen waren nogh verciert met drie coleuren
van rood en wit en swert: waer uyt men can bespeuren
95[regelnummer]
de wapens vanden vorst die 's hier gheschoncken heeft.
God geef dat hij nogh langh met syne broeders leef.
De dichter Ingelbrecht Cockuyt (al. Cochuyt, Couckuyt) wordt door J.P. van Male vermeld in de alfabetische lijst van zijn ‘Prael-thooneel’ als ‘prince vande gilde van de Drie Santinnen - schreef vele vlaemsche gedichten’. Onder de uitgewerkte biografieën van dit handschrift komt Cockuyt niet voorGa naar voetnoot(8). Een tijdgenoot van de dichter, de Brugse patriciër Jaecques Inbona, deelt echter het volgende over hem mede. | |
[pagina 135]
| |
Ingelbrecht Cockuyt was een kleermaker. Hij schreef in 1660 de Comedie van de Paeys, een gelegenheidsstuk voor het Grote Vredefeest, die op de Burg zou opgevoerd worden. Het stuk (handschrift) was opgedragen aan de bisschop van Brugge en aan de magistraten van de stad en van het Vrije. De opvoering op de Burg werd echter een mislukking door de schuld van de spelers die hun rol niet kenden en daarenboven ‘bij drancke’ waren. Biekorf 1960, 164-165. Uit die karige gegevens blijkt toch dat de Busschieters in 1656 (of kort daarna) beroep hebben gedaan op het beste talent - de aanwezende of toekomstige prince - van de Drie Santinnen om het onvergetelijke bezoek van de Stuarts in hun Hof te bezingen. Aan de literaire en historische belangstelling van ‘heer ende meester Jan Pieter van Male’, proost van de rederijkerskamer van de H. Geest, hebben we de bewaring te danken van een stuk literaire illustratie die de twee geschilderde taferelen van het Groeningemuseum komt aanvullen.
a. viaene | |
Nota bij de illustratieHet gedicht van Ingelbrecht Cockuyt werd door J.P. van Male ook ingelast in de biografie van Vincent Stochove, opgenomen in zijn ‘Prael-thooneel der gheleerde en doorluchtighe Brugghelingen’, f. 295-296 van het handschrift (kopie 19e eeuw, in particuliere verzameling te Brugge). In dit hs. is de spelling gemoderniseerd. Na het gedicht heeft van Male (in de genoemde biografie) het volgende slot toegevoegd: ‘Naderhand, zooals wy getoond hebben uit het verhaal van het leven en de daden van den edelen heer Marcq Albert d'Ognate, die getrouwd was met de zuster van joannes Stok- have, is door voorstelyke jonste de schoone nieuwe gildezaal opgebouwd, alwaar de Koning Karel met zyne twee doorluch- tige broeders en, behalve de edele heeren D'Ognate ende Stokhove, meer andere van onze brugsche edelieden ende borgers na het leven zyn afgemaald zooals zy zich op deze groote ende gedenkweerdige feeste hebben gedragen’. Zie alhier de afbeelding van de twee bedoelde schilderijen van Van Meuninxhove. - Voor identificering van de personages, zie de nota van A. Janssens de Bisthoven in de Catalogus ‘Britannica te Brugge. 1966’, p. 62-63. Clichés Stedelijke Dienst voor Toerisme, Brugge. Het beste bio-bibliografisch overzicht over J.P. van Male biedt nu Dr. M. Luwel in Nationaal Biografisch Woordenboek I 691-694 (Brussel 1964). |
|