al zonder fraude...’. Die nieuwe ‘landgemerken’ moeten de oudere (van een beschrijving uit 1429) vervangen.
PORTEMOOSEN. - Bakstuk, deel van het hoofdstel van een paard; term uit de zadelmakerij. Uit fr. porte-mors; vgl. portemors bij Gay II 261. Uit de rekening van het St.-Janshospitaal te Brugge, anno 1536, f. 4: ‘Betaelt Jacop Hoyman zaelmakere van onsen zadels ten diversschen stonden vermaect ende vervult thebbene, stalbanden, poortemoosen, singhels, hooftstoelen, loengen ende anderen diversschen wercke hier binnen ghemaect ende ghelevert... 12 lb. 12 s. par.’ Komt alleen in mv. (of dualis) voor.
RAUWE. - Lijkstoet; laatste geleide. In maart 1500 werd de vrouw van Blasis Balbani begraven ‘ten zusteren coletten’ te Brugge. De parochiekerk kreeg haar deel in de uitvaart met het luiden van de klokken; een ontvangpost noteert: ‘Item gheluud alsmen tlijc wech drouch ende noch eens als den rauwe wederom quam, 4 s. 3 d. gr.’ (ARB. St.-Jakobskerk, rek. I, f. 80). In juli 1500 wordt jonkvrouw Baerble Bibaus van de St.-Salvatorsparochie begraven in de St.-Jakobskerk. Vandaar klokgeluid ‘alsmen tlyc brochte met processien ter keercke’ en nog meer geluid vóór de uitvaart ‘jeghen den rauwe’ (de deelnemenden) en ten slotte na de kerkdienst ‘te ludene den rauwe thuus’. (Zelfde rekening f. 83v).
- Rouwe in MnIW niet met die betekenis.
ZIECMAN. - Melaatse; provenier van een ziekeliedenhuis. In 1458 wordt voor schepenen van de Zale van Ieper een zekere Renaut Andries van Roosbeke (Westrozebeke) aangeklaagd o.m. wegens samenwoning ‘met eens ziecmans wive’. Andries weet zich ‘up derde artikel van zieckemans wive’ te verdedigen, zoals blijkt uit het verslag van de Ieperse griffier. (Gilliodts, Cout. Chat. Ypres I 378-379). De armenrekening van Lede over 1539-40 gebruikt de term ‘den zieckman’, ‘den zieckman oft lazarus’ voor de bewoner van het ‘sieckhuijs’, alias ‘helegheest huus’. (J. De Brouwer, Gesch. van Lede 138). De Costume (ontwerp van 1546) van Waasten bepaalt in een artikel: ‘Item, dat ghen sieckman belazert wesende ofte vrawe commen zal naerder den vleeschuuse of vischebancken dan 40. voeten up de boete van 10 sc. par.’ (Cout. Warneton, ed. Strubbe, 62). De deken van de lazarussen (leprozen) te Gent droeg de naam ‘Ziekeman’; in 1537 kreeg de Ziekeman van Gent het toezicht over de leprozerijen van Kortrijk, Oudenaarde, Geraardsbergen, Aalst, Dendermonde, Land van Aalst en Vier Ambachten. (De Potter, Gent VIII 448). - Het mv. ziekelieden voor lazarussen, melaatsen (al. besiecte, belazerde) was zeer in gebruik, zoals blijkt uit talrijke plaatsnamen; zie daarover onze studie ‘Leprozen en Leprozerijen in het oude graafschap Vlaanderen, Brugge, Gidsenbond 1962’.
- De tekst uit Waasten (1546) voorziet duidelijk dat een ‘sieckman’ ook een gezonde kan zijn die een prove geniet in een stedelijke leprozerij.
VERSLACH. - Het grovere meel dat, samen met de zemelen (mnl. gruus), bij het lijn builen achterblijft. Een Brugs tarief uit 1431, dat door Ieper werd overgenomen, beschrijft de kwaliteit en het gewicht van het wittebrood bereid uit meel van nieuwe tarwe. Men neemt daarvoor 70 pond meel (met aftrek van ⅓ pond dat naar de molenaar ging); na het builen ‘zoo wouch tgruus ende tverslach 30½ pont’. (De Sagher, Notice archives Ypres, p. 51). Hieruit blijkt dat 69 ⅔ pond meel gebuild voor wittebrood niet meer dan ca. 39 pond ‘bloem’ gaven. Uit 70 pond meel bakte men ‘180 marc 5 loot’ gewoon tarwebrood, terwijl uit een zelfde hoeveelheid meel niet meer dan een gewicht van ‘126 marc 4 loot’ aan wittebrood overbleef. Het tarief van 1431 onderscheidt maar