| |
| |
| |
Mengelmaren
Seulkensteking en ringsteking bij de vissers
Blankenberge 1894
Sedert 1862 hadden de ‘Jonge Visschers’ te Blankenberge geen feesten meer gegeven. Op de kermis in juli 1894 traden ze weer met volksfeesten naar voren. Hun dagen waren koekenzondag en -maandag (8 en 9 juli), de sluiting van de kermis.
Het nieuwe optreden was goed georganiseerd door een ‘komiteit’ van twaalf mannen. Het programma - per affiche bekendgemaakt - bedroeg twee ‘tournooispelen’ voorbehouden aan de vissers van 20 tot 45 jaar: een seulkesteking in de Visserijstraat op koekezondag, en een ringsteking (serie van vier ringen) in de Vanderstichelenstraat op de maandag.
De steker stond, bij beide stekingen, in een schuit op een wagen die door de jongere vissers getrokken en gestoten werd.
Aantal deelnemers: 103, aan elke steking die telkens van 2 tot 8 uur duurde.
Uniform van de stekers: voor de seulkensteking waren de vissers alle gelijk gekleed ‘in blauwe saai, met de gewone muts aan, waarrond een rood lint prijkte’. Voor de ringsteking traden de vissers op in drie groepen in een hemd van verschillende kleur: rood, blauw en ‘bleek gestriept’. Rode, blauwe en bleek gestriepte volgden, na de steking, elk een verschillende ronde bij het bezoek van de herbergen.
De naam ‘tournooispel’ was bijzonder voorbehouden voor de seulkensteking. Prijzen van dit tornooi waren o.m.: ‘een paar zeelaarzen, een kavebank stelsel, een looper ofte oliekazak, een quinket, postuurtjes, bloemvazen, wanten en zuidwester’.
Onder de prijzen van de ringsteking komen daarenboven nog voor: ‘een zeebroek, een koperen moor, een kasserolle, een uurwekker’.
Er was telkens een onbekende prijs (‘surprise’) te winnen; bij opening vond de winnaar van de eerste steking een stel klein vissersalaam als speelgoed voor de kinders; uit de tweede ‘surprise’ kwam een kattejong te voorschijn.
De ‘vriend van de visschers’ die het verslag van die volksfeesten opstelde (Standaerd van Vlaenderen, 14 juli 1894) noemt ook de namen van de inrichters die ‘met gouden boord rond de klak en een zijden tweekleurige band aan hun arm’ de feesten hebben geleid: Debruyne, Ponjaert, Popelier, Bisschop, Bousse, Strobbe, Cattoor. Blankenbergse namen van het zuiverste visserswater.
e.n.
| |
| |
| |
De klokken nazingen
Aansluitend bij Biekorf 1966, 378.
Jongere lezers zullen misschien graag vernemen dat dit klokkenrijm een ‘tweelingzuster’ heeft in het volgende gedichtje van mijn vader zaliger, Dr. Karel de Gheldere; het verscheen in zijn Landliederen (Brugge 1883; blz. 153).
zei de klokke van Ruddervoorde;
wanneer gaat ge mij betalen,
zei de klokke van Passchendaele;
als ik 'ne keer rijke ben,
zei de klokke van Ichteghem;
'k wilde dat 't allicht ware,
zei de klokke van Couckelaere;
ik ook, 'k verlange zonder ende,
zei de groote klokke van Oostende. -
Dit gedichtje is een navolging van het bekende kinderliedje Oranges and Lemons, een van de meest populaire ‘Nursery Rhymes’ in Engeland. De kinderen zingen het bij een loopspel (London Bridge) dat bij ons ‘poorte staan’ genoemd wordt. De winnaars roepen daarbij:
Hier is een keerse om naar bedde te gaan
en hier is een kapmes om u 't hoofd af te slaan.
Duinbergen
R. de gheldere
De Bo noemt die klokkerijmpjes ‘refereintjes om het gelui van den tribbel na te zingen’. En hij geeft een paar voorbeelden (s.v. trebbel):
te Ooigem: Geen g'heele broo'n, al kanten.
te Brugge: Stel een stoeltje, ieffrouw komt.
te Hooglede: Kom met geld, ondank toe.
En elders (?) nog: Breng maar in. Sla maar dood.
c.b.
| |
Overval van vrijbuiters in Wakken
Nieuwjaardag 1591
De kasselrijen van Kortrijk en Oudenaarde werden, gedurende de landvoogdijjaren van Farnese en Fuentes (1585-1595) - de zwartste jaren in heel de geschiedenis van het Vlaamse platteland - steeds weer bestookt door de vrijbuiters uit Walcheren (Vlissingen) en uit Axel. Een geduchte troep van boven de 200 man. Binnen-Vlaanderen en het Westland hadden vooral met de Oostendenaers en Slusenaers af te rekenen, zolang het gevreesde ‘roofcot van Oosthende’ (om het in de taal van de tijdgenoten te zeggen) niet was ingesloten.
| |
| |
Toch opereerden ‘die van Axele’ ook in de streek van Ieper en Poperinge, terwijl de ‘Vlyssenaers’ tot bij Gent doordrongen. (Over die vrijbuiters meer bijzonderheden in Biekorf 1959, 401-406).
De kroniekschrijver van Duinkerke (Vlaamsche Kronijk, ed. Piot, p. 733; Brussel 1879) heeft in 1591 de volgende expeditie van die vrijbuiters aangetekend die gericht was tegen Wakken, waar het kasteel van de vice-admiraal van Duinkerke gelegen was.
‘Onder den eersten january 1591 quamen de rebellen van Vlissinghe ende van Axcele binnen den ddrpe van Wacken, toebehoorende Mynheere van Wacken, vice-admiraal van der zee, houdende zyn residentie binnen deser stede van Dunckercke. Ende alzo tvolck meestal in de kercke was, zo van den casteele als van den dorpe, midts den hooghen dach om den dienst Godts te hooren, zo quamen in de zelve kercke eerst zes mans ghecleet in boere clederen, al of zy hadden willen den dienst hooren. Ende corts daernaer volghede de gheheele troupe, slaende, vanghende ende roovende al wat zy betrapen conden. De capitein van den casteele wiert zeer ghequetst. Zy trocken vandaer naer tcasteel, waer zy in gherochten, midts luttel volcx daer binnen, ende namen al tgoet dat zy daer vonden, twelck by de prochianen aldaer ghebrocht was om bewaert te zyne. Daernaer trocken anderwaerf met al den roof vanwaer zy ghecommen waren.’
De genoemde ‘Mijnheere van Wacken’ was alsdan Antheunis van Bourgogne, uit de stam van de Grote Bastaard. Dit geslacht, dat geheel in de Nederlanden was ingeburgerd, muntte uit door zijn gehechtheid aan Habsburg en Spanje. Bekend is het beleid van Antheunis' vader, ook een Antheunis, heer van Wakken, vice-admiraal van de zee, die te Veere resideerde, Middelburg tegen de Watergeuzen verdedigde en in 1573 in de strijd is gevallen.
Zijn zoon Antheunis was dan op zijn beurt vice-admiraal geworden en resideerde in 1590-1594 te Duinkerke, waar hij het bouwen van lichte vlooteenheden bevorderde en zelfs (met tegenslag) het bouwen van een galei ondernam. Deze Antheunis was heer van Wakken - zoals zijn vader en zijn grootvader, die met Clara Andries, vrouwe van Wakken, was getrouwd - en bezat ook, op de Poel te Gent, het Hof van Wakken, een prachtig herenhuis, waar hij in 1577 de prins van Oranje had ontvangen.
Als vice-admiraal te Duinkerke stond Antheunis in dienst van Farnese, en de vrijbuiters (waaronder veel Vlamingen waren) hebben in 1591 bij hun overval op Wakken blijkbaar de persoon van de kasteelheer willen schaden.
| |
| |
In juli 1594 heeft Antheunis, wegens de muiterij van het Spaans garnizoen, Duinkerke tijdelijk verlaten; een jaar lang verbleef hij met vrouw en kinderen te St.-Winoksbergen. Hij is gestorven in Spaanse dienst, in Spanje, in 1601, nog vóór de inneming van Oostende.
a.v.
| |
Rode draad
Op de vraag in Biekorf 1966, 319.
‘Dat loopt er door als een rode draad’ werd zeker wel ten onrechte door Ter Laan beschouwd als een uitdrukking ontleend uit het Engels.
De Fransman zegt dat er een witte draad doorheen loopt, wanneer in een geschrift of in een gesprek iets verholens opmerkelijk wordt.
Van een rode draad hoorde ik in 't Engels nooit, wel van red tape d.i. een smal, rood lint. Het werd mij nu een halve eeuw geleden uiteengedaan door Rev. Father Chas. P. Horan, alzo:
Eeuwen lang werd in de ministeries en in de openbare besturen rood lint gebruikt om oude brieven en verslagen naar het archief te verwijzen. Ze werden in grauw papier gewikkeld en met rood lint verpakt, in tegenstelling met de afgehandelde zaken in de gerechtshoven van het vasteland waar de gedane zaken in een beursje werden gestopt. (I'Affaire est dans le sac). Met rood lint wordt alles gemerkt wat in de loop van het jaar naar het archief verhuizen zal. Vandaar: ‘red-tapism’ voor bureaucratie. Dickens en Carlyle hebben de uitdrukking in omloop gebracht.
In de moderne tijd is tape ook de smalle strook papier geworden die uit de automatische reken-, tel- en schrijfmachine komt (ticker) op de Beurs van Wall Street in New-York en waarvan de kantoren zich ontlasten door uitstorten op straat als confetti in korte en lange drendels bij het huldigen en de intrede van een hoge gast, op de zg. ticker-tape parade, wanneer het papierstrookjes sneeuwt. Het woord werd nooit vervlaamst; het werd gebruikt door de TV maar met verkeerde uitspraak en verwrongen betekenis, toen ik het laatstmaal hoorde. Maar met dat Engels ‘rood lint’ ben ik intussen geen stap verder gekomen om die ‘rode draad’ van de Nederlandse uitdrukking te verklaren met bet. ‘die gedachte keert in het betoog telkens terug’. Met die betekenis is er inderdaad in het Engels geen rode draad (red thread) te vinden.
g.p.b.
| |
| |
Een eerste opmerking bij die ‘rode draad’. Ter Laan heeft in 1950 (Ndl. Spreekwoorden) een uitleg overgenomen die reeds in 1916 door het Wdb. Ned. Taal (111-2, 3180) was gedrukt: ‘Er loopt een draad door (gew. een rode draad)... Naar men wil berust deze spreekwijze op een vergelijking met het touwwerk der Engelse marine dat door een erin gevlochten gekleurde (rode, blauwe, witte) draad gekenmerkt werd.’ Ter Laan heeft het voorbehoud en de nuancering van WNT weggelaten en de naam van de krijgshaven Portsmouth ingevoegd.
Die uitleg met ‘Engelse marine enz.’ komt ook in Duitse woordenboeken weer; zo o.m. in Duden-Etymologie (ed. 1963; p. 151) van Dr. Grebe.
Het vaderschap van die ‘rode draad’ ligt bij niemand minder dan Goethe. Met uitleg en al verwerkt hij de vergelijking van de rode draad in het tweede hoofdstuk van het tweede deel van zijn roman ‘Die Wahlverwandtschaften’, verschenen te Tübingen in 1809. Hier volgt, in vertaling, de passus uit die poëtische roman. (Originele tekst ook in Trübners Deutsches Wörterbuch II 272; Berlin 1940).
De bladzijde uit het dagboek van Ottilie dat ik nu wil aanhalen, zo schrijft Goethe, heeft een samenhang alleen uit het sentiment dat als een draad door haar diverse aantekeningen loopt en alles met elkaar verbindt; de lezing ervan roept een vergelijking oo die hier op zijn plaats is als overgang naar de tekst uit het dagboek. En dan volgt letterlijk de volgende paragraaf: ‘Bij de Engelse marine bestaat een speciale regeling, zo vernemen we. Al het touwwerk van de koninklijke vloot, van het zwaarste tot het lichtste, is op zodanige wijze geslagen dat er een rode draad (ein rother Faden) loopt door het geheel, een draad die men niet kan uitnemen zonder het geheel los te maken en die ook voor de kleinste stukken een teken is dat ze aan de Kroon toebehoren’.
De spreekwijze is uit Goethe in het Duitse spraakgebruik doorgedrongen en werd in de woordenboeken opgenomen met dezelfde vaste betekenis: leidraad, leidende gedachte.
Uit het bovenstaande blijkt dat Goethe ook de bron is van de etymologische uitleg met het touwwerk van de Engelse marine.
Een zekere aarzeling (of ontwikkeling?) in de betekenis komt wel tot uiting in onze ndl. lexicografie. Rode draad is ‘een spoor van telkens opduikende verschijnselen’ (WP Wdb. 1958). ‘Daar loopt een rode draad door: on peut le suivre à la trace’ (Gallas 1950).
Merkwaardig is ten slotte de vertaling van ‘dat loopt er als een rode draad doorheen’ opgegeven in het welbekende Engels Woordenboek (II. ed. Broers) van Wolters, Groningen; 13e uitgave, 1940. De engelse vertaling luidt: ‘that runs
| |
| |
through it like a (continuous) thread’. Een letterlijke overzetting met ‘red thread’ zou zinloos en onengels zijn.
Besluit. De uitdrukking met de ‘rode draad’ verscheen in 1809 in het Duits (Goethe) en heeft zich in die taal met succes ingeburgerd. Uit het Duits kwam de spreekwijze over in het Nederlands. Het Frans en het Engels kennen de ‘rode draad’ niet. Goethe heeft die rode draad in het touwwerk niet gezien, hij kent hem alleen van horen zeggen. Genoeg om met het beeld te spelen en het in een klassieke zegging in zijn verhaal vast te leggen. Nergens blijkt, en allerminst uit Engelse bronnen, dat er ooit touwwerk met een rode (of een anders gekleurde) draad voor de Royal Navy geslagen werd. Doch ook zonder een feit gaat het woord zijn wegen die soms, ten onrechte, dwaalwegen worden genoemd.
a.v.
| |
Kapucijnenmostaard
Aansluitend bij Biekorf 1966, 374.
Franse namen van de mierikwortel (juiste wetenschappelijke naam: Armoracia rusticana) zijn behalve raifort, cran, mérédic e.a. ook moutarde des allemands (wegens invoer uit Duitsland), moutarde des capucins en moutarde des moines (volgens de Franse encyclopedieën en folkloristische werken, te talrijk om hier op te sommen). Het ziet er naar uit dat de Vlaamse naam kapucijnenmostaard, volgens mij een boekenwoord dat nooit in de volkstaal geleefd heeft, een letterlijke vertaling van het Franse moutarde des capucins is. Maar wat heeft de bedoelde plant met de kapucijnen te maken? Ik zie de semantische ontwikkeling als volgt. Verschillende gewassen met een zware penwortel en vóór het opschieten een bundel bladeren, zoals cichorei (in de eerste plaats de ‘chicorée étiolée’, ons witloof), biet e.a., heten om de oppervlakkige gelijkenis (met een beetje goeie wil!) barbe de moine en barbe de capucin (ook in 't Italiaans: barba di cappuccino). Dat zal ook wel het geval geweest zijn voor de mierikwortel. Verhaspeling met moutarde (b.v. moutarde des allemands) is dan zeer goed mogelijk en leidt tot moutarde des capucins, moutarde des moines.
Van Heurck en Guibert vermelden in hun ‘Flore médicale belge’ (Leuven 1864, blz. 81) de Waalse naam mostade di capucin. De miriekwortel werd vroeger ook in West-Vlaanderen, hoofdzakelijk in de kuststreek, gekweekt. De plant groeide in mijn kinderjaren hier en daar overvloedig achter de duinen. Het is een oude remedie tegen scheurbuik. Ze heette te Knokke peperwortel. En elders? Het is waarschijnlijk te laat om de volksnamen op te zoeken. De plant wordt niet meer gekweekt en de mensen kennen ze niet meer.
j. de langhe
| |
| |
| |
Ikonografie van Brugge
Brugge moet nog steeds wachten op een ‘Bibliografie’ zoals Gent er een aan Vanderhaeghen te danken heeft. Voor de Ikonagrafie moet het Venetië van het Noorden voortaan voor geen Nederlandse stad meer onderdoen nu het werk van kunstschilder Guill. Michiels zijn voltooiing tegemoet gaat. De auteur bezit zelf een énige verzameling van grafische Brugensia, en heeft daarenboven jarenlang al de bereikbare en onbereikbare dokumenten in openbare en private verzamelingen opgenomen en op fiche gebracht. De grens van volledigheid heeft hij op overtuigende wijze benaderd. Het werk, keurig gedrukt en rijk geïllustreerd, is een onvervangbaar instrument bij de studie van het stadsbeeld door de eeuwen heen. Tegelijk biedt de uitgave belangrijk materiaal voor de geschiedenis van schilderkunst en grafiek, en voor de studie van de belangstelling en de wisseling van smaak bij degenen die het stadsbeeld hebben gezien en ikonografisch vastgelegd. Aan de hand van dit verzamelwerk moet, na Rodenbach, Fierens-Gevaert en Muis, het kapittel over de ‘psychologie van de stad’ herschreven worden.
Een derde deel komt weldra de kroon op het werk zetten (ook met een algemeen register). De drie delen (in beperkte oplage) vormen een naslagwerk en prentenboek van bijzondere waarde, en zijn tevens - zoals alle goede uitgaven over Brugge - een gezocht nummer voor de boekenmarkt van morgen.
a.v.
Guill. MICHIELS. Iconografie der stad Brugge. Eigen beheer; formaat 20 × 26; 700 genummerde exemplaren, Walleyndruk Brugge. Deel I (186 pp. 54 ill.): 400 F. Deel II (138 pp. 68 ill.): 430 F. In de boekhandel of door overschrijving (P.C. 8761.86 G. Michiels Brugge).
| |
Drie zustersteden in de westhoek
1836
In het ‘Nieuportsch Jaarboekje of Almanak voor 1868’ blz. 62-64 vind ik een ‘Versje voor de vuist’ opgesteld in 1836 door Frans De Jaegher, vader. Het stukje is een pleidooi voor eendracht onder de drie steden Diksmuide, Veurne en Nieuwpoort. En dit ondanks de namen die uit scherts (in jok) aan elkaar worden toegekend.
Uit het vers vernemen we dat de Veurnenaren hun buren van Nieuwpoort begroeten als buts, terwijl de Nieuwpoortenaar de naam patat toekent aan ieder bezoeker uit Veurne. Spotnamen die niet tot twist en ruzie moeten leiden, zegt de Nieuwpoortse dichter. En hij haalt er een derde bij: de beuter- en bruëters van Diksmuide. Beste boter bij patatten en vis, dat is kermiskost.
| |
| |
De beutereters (beuterkoppen) en bruëters van Diksmuide staan in onze volkshumor bekend: zie Cornelissen II 192. Onbekend zijn echter die namen buts en patats die in 1836 (en vroeger!) tussen Nieuwpoort en Veurne uitgewisseld werden. Spotnamen komen en gaan. Dit schijnt hier wel het geval te zijn. Heeft het versje van De Jaegher ertoe bijgedragen om die namen zó te doen verdwijnen dat Cornelissen er geen spoor van gevonden heeft?
Hier volgt nu de tekst van het gedicht.
Dixmudsche Boter, Veurnesche Patatten en Nieuportsche Buts
Welkers tonge nimmer stut,
Die in jok de Nieuportnaren,
Sedert lang vervlogen jaren,
Altijd geeft den naem van BUT?
Wie heeft eerst dit woord verzonnen?
't Is wel waer, 't doet weinig leed.
't Is vóór onzen tyd begonnen,
Niemand zou 't beslissen konnen,
'k Wed dat men geen jaertal weet.
Wij Nieuporders van gelyken,
Kruist in onze straet of wyken,
Daedlyk zal men hem bekyken
En men noemd hem een PATAT.
Ja, dat is het lot van beiden,
Maer het is uit enkel jok.
Zulks kon eens tot twisten leiden,
En zelfs 't vegten voorbereiden,
Maer bij ons bestaet geen wrok.
Hooren daeglyks en elke ueren,
Dat zy geene spyzen keuren
Half zoo lekker als de BRU.
Die geliefde boekwiedeeters
Naer 't gezeg der veele weeters
Dat men nergens vind iets beters
By Patats, en by de Visch.
| |
| |
Dit dryvuldig lief frykotien
Is geliefd van ieder een,
Meer als een oud kieken potien,
Meer als 't beste waterzotien,
leder mind het, groot en kleen...
Laet de spyzen voorgeschreven
Dienen als een ziek recept.
Deze kunnen 't voorbeeld geven
Hoe wij allen moeten leven,
Z'is uit waerheids kelk geschept.
Om daer af de vrugt te plukken,
Laet ons met geen valschen schyn,
Of door slegt gemeende nukken,
Thans malkaer de handen drukken,
Laet ons t'zaem verbroederd zyn.
Frans De Jaegher (Nieuwpoort 1785-Brugge 1852) was een bekende figuur in zijn geboortestad. Koopman en aannemer, was hij lid van de gemeenteraad, schepene en een tijdlang politiekommissaris van zijn stad. Hij was ook hoofdman van de Koninklijke Maatschappij van Rhetorika en heeft aan talrijke letterkundige prijskampen deelgenomen, o.m. in 1842 te Oostende, waar hij met drie eerste prijzen bekroond werd. In vlotte trant heeft hij veel liederen geschreven.
e.n.
| |
Pater wijdemouwe
Bij Pater Wijdemouwe te biechte gaan: een spreuk die welbekend is, maar ik vind ze nergens opgetekend. De liefhebbers van een korte en vlotte biecht wisten hem zitten, achteraan in de paterskerk. Vooral in de paastijd. En op de marktdag was 't dan processie uren lang, want veel buitenmensen gingen met hun ‘waste’ liever naar de stad, en de mannen liefst bij een erkende ‘wijde mouwe’, die d'er ‘met vuile voeten deure ging’.
Vanwaar die spreuk? In Pater Poirters' tijd was ze mogelijk reeds bekend. In het Frans-Spaans woordenboek van Oudin, uitgegeven te Brussel in 1650, lees ik de uitdrukking: ‘La conscience large comme la manche d'un Cordelier’. Het beeld is hier alleszins aanwezig. Meer dan in de oude Engelse uitdrukking: ‘A conscience as large as a shipman's hose’ - een geweten (ruim) als een zeemansbroek. De katholiciteit van onze Vlaamse Wijdemouwe blijkt veeleer met de taal van Rabelais verwant te zijn.
c.b
|
|