Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMeètje van Oostkerke vertelt....
| |
[pagina 301]
| |
werekwamen. Er was een keer een vint die hout gestolen had in de Ronselare, tussen Du'zele en Oostkerke. En als de boer nu 's navonds naar zijn houtvimme ging, kreeg hij van de gestorven dief ieder keer een bus hout in zijn arms. En hij zei: ‘'t spookt hier in d' houtvimme. Ze geven mij 't hout en 'k zie nooit niemand.’ Een andere boer had op zijn eigendom de staken verzet, en als hij gestorven was, liep hij hele nacht al dolen rond de Braambeierhoek, niet verre van de Stroouit, met de staken in zijn arms. En op een keer kwam hij den eigenaar tegen en hij vroeg: ‘Waar moet ik ze zetten? Zeg, waar moet ik ze zetten?’ En de eigenaar zei alzo dulweg: ‘Zet ze waar dat je ze gehaald hebt!’ En de boer was verlost. | |
Van dieven en moordenaars.Maar zou je wel geloven dat je nog schuwer moet zijn van dieven en moordenaars of van spoken! Zie, als mijn moeder van die moord vertelde, durfden we naar ons bedde niet meer gaan. 't Waren arbeiers van Lissewege. Van Trojen en Keizebilk, en de boerinne had 's navonds een koe verkocht en 't geld in 't tafelschof gestoken. En de knecht Van Trojen ging de Zondagnuchtend naar de zolder om zijn kleren aan te doen. De boerinne was naar de lochting om kauwels en ze droeg ze in heur schorte om ze aan de tafel te verlezen. En Van Trojen zat achter de deure en hij pakte d'hooispa, die al weerskanten snijdt en op een punt uitloopt, en stekte daarmee de boerinne de keel af dweers door heur gouden keten. En al de kauwels vielen gestrooid op tafel en 't kind begost te schremen. En als die moordenaars aan de balie waren, en 't kind nog hoorden schremen, kwamen ze were en ze staken 't kind ook dood, En ze staken hunder bebloede kleren in een pak onder den arm en ze gingen er mee naar de kerke naar de messe. Maar ze bleven van achter onder 't doksaal | |
[pagina 302]
| |
staan. En ze 'n hebben niet verre meer moeten lopen, want ze wierden seffens gepakt. En als ze op 't schavot te Brugge kwamen, vroeg 't wijf: ‘Van Trojen, waar moet 'k de boontjes planten?’ En die moordenare snauwde ineens: ‘Plant ze waar dat je wilt, ik ga d'r ik toch niet meer moeten van fretten!’ En ze wierden daarop seffens de kop afgedaan met een groot mes, en de kop viel in de zak.
Maar van die moord aan de Zielebrugge hê'n ze de ware moordenaars nie' gevonden; maar 'k 'n kan dat niet meer juiste zeggen hoe dat 't ineen zat. Ze hadden de name van rijke te zijn en binst dat de ene broere ging gaan melken wierd den anderen vermoord. En omdat hij niet zou geroepen hê'n, staken ze een rape in zijn mond dat al zijn tanden uitgeduwd waren. En als de andere broere werekwam van melken, wierd hij ook verkuist. Maar met dat het dan geen mode meer was van 't schavot wierden d'aangehoudene in 't kot gestoken. En eer dat de ware moordenare stierf, had hij dat gebiecht. En de pastoor riep van op zijn preekstoel: ‘De moordenaar is overleden en ze moeten de gevangene loslaten!’ | |
Een oud gebedefje. Maar 't dunkt mij dat we van zo'n wree' dingen bezig zijn, zei Meètje, 'k zou liever een keer dat schoon gabedetjeGa naar voetnoot(1) opzeggen van mijn grootmoeder zaliger van: | |
't Lammetje Gods- Het Lammetje Gods van drie en dertig jaar
Is nedergedaald boven al de zondaars
Den eersten vasten die daar kwam
't Lammetje Gods ging dolen door d'heilige woestijne
En riep Onze Lieven Here van Herderijne
En smeet een palm daar ter aarde
| |
[pagina 303]
| |
Maar de middel was veel te klein
Judas kwam daar gegaan met zijn valse raad
En kocht een onschuldig Lam
Voor dertig zilver penningen dat hij daar opnam
Maar Onze zoete Lieve Heer was daar niet mee gram
Hij wist dat van te vorens wel
Dat hem leven en sterven voren kwam
Met te leven en de nijd
Trekt er hem uit met de tijd
Hij heeft hem dit gedaan, en hij heeft hem dat gedaan
En al zijn vrienden zijn van hem gelijk afgegaan
Jezus van Pilatus
't Houten kruis heeft Jezus aangehangen
De doorne kroon heeft Jezus ontvangen
Ze namen daar een scherpe spelle
En ze staken ze door Onze Lieven Heerkes herte
Dan beefden al zijn aders op goede Vrijdag nacht
Mijnhere Sint Jan kwam daar gegaan
En hij zei: - Mijnhere Sint Jan wat heb ik u misdaan
Dat ik al deze bittere pijn en passie moet doorstaan?\
't Is voor U niet alleen
't Is voor de grote en de kleen
In dit gemeen en dat gemeen.
Die dat gebedeke leest 's nuchtends voor uw eten
God zal u niet vergeten
God zal u zenden
Twee uren voor uw enden
Twee uren voor uw dood
Al uw zonden zijn vergeven
Al waren ze nog zo groot.
M.C. |
|