Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||
De kapel van Onze Lieve Vrouw Boodschap te EgemHet mag wel een eigenaardig toeval heten, dat het belangrijk artikel ‘Egem-kapelle’ van M. English (Biekorf 1954, 225-230) verscheen nagenoeg gelijktijdig met een bijdrage - van onze hand - over het zelfde onderwerp, doch gesteund op gans andere bronnen.Ga naar voetnoot(1) Waar het eerste artikel gebaseerd was op gegevens uit het Bisschoppelijk Archief, hebben wij onze documentatie - waarvan hierna een aangevulde herwerking volgt - geoogst in het familiefonds ‘van der Gracht d'Eeghem’, bewaard op het Rijksarchief te Brugge. Beide bronnen vullen elkaar zeer goed aan.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||
De fondatie Jan del Rio en de stichting der kapel.Joannes del Rio, de eigenlijke stichter der kapel, werd geboren te Brugge in 1555, als oudste zoon van Jhr Joannes del Rio en Mechtildis de Ayala.Ga naar voetnoot(3)) Hun beider Spaanse oorsprong ligt voor de hand.Ga naar voetnoot(4) Joannes del Rio werd een bekend personage als theoloog. Hij was daarbij licentiaat in de beide rechten, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||
werd benoemd tot apostolisch protonotarius en bracht het tot deken van het kapittel der O.L. Vrouwkathedraal te Antwerpen en vicaris-generaal van dit bisdom.Ga naar voetnoot(1) Hij overleed in deze laatste stad op 5 Januari 1624 en werd, volgens zijn laatste wilsbeschikking, begraven bij het hoogaltaar in zijn kathedraal. Deken Jan del Rio was ook een zeer rijk man, die bij testament talrijke kerken, kloosters en andere godsdienstige instellingen te Antwerpen, Lier, Gent en Brugge mild bedacht. Aan deze schenkingen waren vanzelfsprekend allerlei lasten van jaargetijden en missen verbonden.Ga naar voetnoot(2) Als uitvoerder van dit testament en ‘patroon’ van deze fondaties en beurzen had deken del Rio zijn tweede broeder, Jhr Anthonio del Rio Ayala, schepen van het Brugse Vrije, aangesteld. Deze was o.m. heer van Nieuwkerke, Dentergem in Langemark, Tielrodebroek, en kocht in 1641 de heerlijkheid van Egem.Ga naar voetnoot(3) Rond de uitvoering van het testament van deken del Rio brak tussen het Antwerpse kapittel en Anthonio del Rio een geschil uit, dat dertig jaar aansleepte. Tegen de testamentaire schikking in, wilden de kanunniken zich meester maken van het beheer van dit testament. Vandaar het geschil, want Jhr Anthonio del Rio kon op dit stuk niet toegeven. Braaf waren de kanunniken nu ook niet en zij wilden van hun tegenstander geen renten of andere geldsommen meer ontvangen die voortkwamen van het testament van hun deken. Het proces werd aanhangig gemaakt bij de Raad van Brabant. Bij zijn overlijden, op 17 Mei 1646, bleef Anthonio del Rio reeds 822 pond 3 sc. grote | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||
schuldig van niet gedane missen en jaargetijden. Intussen mocht deken del Rio zijn vagevuur uitdoen zonder afkorting, door de schuld van zijn koppige en stakende kapittelheren! Na het overlijden van Anthonio del Rio nam zijn oudste zoon Jonkheer Anthone Gabriël I del Rio de zaken in handen, en kon na enkele jaren onderhandelen tot een oplossing komen. Hij werd de eigenlijke stichter van de kapel te Egem, met het geld van zijn nonkel-deken. Het nodige kapitaal kon hij bijeenbrengen door het cumuleren van drie fondaties, gesticht door deken del Rio, welke niet aanvaard werden door de begunstigde instellingen of sinds enkele jaren niet meer volbracht werden. Deze drie fondaties, die de financiële oorsprong der kapel zijn, waren de volgende: A. Een jaargetijde en een wekelijkse zaterdagmis, gesticht door deken del Rio op 18 September 1617, in de Cisterciënserabdij van Baudeloo te Gent, ten bedrage van 4 p. 6 sc. 8 gr. per jaar.Ga naar voetnoot(1) Deze fondatie werd nooit geëxonereerd, en werd door de abt van Baudeloo, bij akte van 31 December 1646, geweigerd. Hierdoor kwam een bedrag van 91 p. vrij. B. Een jaargetijde, gesticht in de Cisterciënserabdij van St. Bernardus-aan-de-Schelde te Hemiksem, ten bedrage van 2 p. gr. per jaar, werd niet meer gedaan sedert 1635. Misschien hadden de Antwerpse kapittelheren de brave paters ook tot staking aangespoord! Vader abt weigerde ook deze stichting bij akte van 11 Januari 1647, waardoor een kapitaal van 22 p. gr. moest opgelegd worden. C. Deken del Rio stichtte ook een eeuwige dagelijkse mis en een jaargetijde in de kloosterkerk der Minderbroeders te Antwerpen, te celebreren in de zijkapel gebouwd door zijn grootvader ‘materneel’ Gregorius de Ayala, heer van Vurdestein. Zo de Minderbroeders de stichting refuseerden - wat zij deden -, zou deze ten goede komen aan de Augustijnen te Antwerpen, die echter de fondatie weigerden bij akte van 24 December 1646. Hierdoor kwam een kapitaal van 350 p. gr. vrij. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||
Het kapitaal en de verlopen renten van deze drie fondaties beliep tot 960 p. gr. Op 26 Februari 1657 werd te Antwerpen, vóór notaris van Baenst, door A.G.I. del Rio, heer van Egem, en Pedro Jeronimo del Rio, heer van Nieuwkerke enerzijds, en Kan. Aubertus van den Eede, tresorier en gevolmachtigde van het Antwerpse kapittel anderzijds, overeengekomen, dat de eerstgenoemde, met het kapitaal van 960 p. gr. een nieuwe kapelnij te Egem zou stichten, en er een ‘nieuwe capelle’ zou bouwen, waarin een ‘memorie’ of ‘epytaphie’ van deken Jan del Rio zou geplaatst worden.Ga naar voetnoot(1) De kapelaan van de stichting zou in de kapel dagelijks mis lezen ter intentie van de ‘fondateur’. De eerste partij verplichtte zich ook vóór St.-Jansmisse 1658 deze schikking ten uitvoer te brengen. Van zijn kant stond Jonkheer del Rio aan het kapittel zijn collatierecht af over een jaarlijkse beurs van 100 gulden, door deken del Rio gesticht, ten voordele van de koralen der Antwerpse kathedraal. Op 22 Juni 1658 - twee dagen vóór St. Jansmisse - hechtte Mgr Carolus van den Bosch zijn goedkeuring aan de stichting en opbouw van deze kapel - die er al stond! - onder de titel van O.L.V. Boodschap, mits inachtneming van de voorwaarden, die Jonkheer del Rio in zijn ons bekende suppliek aan de bisschop had voorgesteld. Ook de bisschop van Antwerpen, Ambrosius Cappello, keurde op 29 Augustus 1670 het akkoord van 1657 goed.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||
Welke was de aanleiding tot het bouwen van een kapel?Nergens in dit uitgebreide familiefonds hebben wij aanwijzingen gevonden over de ‘apparente mirakelen van (een) O.L.V. beelt, in een boom van de dreve van 't Casteel tot Eegem’. Maar er zijn wel gegevens die er op duiden, dat er enkele tijd vóór het oprichten der kapel, een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||
O.L.V.-beeld aan een boom in die kasteeldreef vereerd werd. Een drukke volksdevotie rond een O.L.V.-beeld moet er ontstaan zijn tussen Oogst 1649 en Oogst 1652. Jonkvrouw Adriana van Wyckhuus, douairière van Anthonio del Rio Ayala, overleed op 30 Oogst 1652 en liet aan haar zoon Anthone Gabriël I del Rio een som van 50 p. gr. ‘tot het opmaecken van een capelle van onse vrouwe t'Eeghem aan de linde’, alhoewel deze dame in haar gedetailleerd eigenhandig testament van 11 Augustus 1649 daar geen woord over spreekt. In zijn handboek schrijft A.G. del Rio in 1658: ‘in iunii heeft syn eerweerdigheyt Carolus van den Bosch bisschop van Brugghe my gheconsenteert te maecken een nieuwe capelle tot Eeghem ter eere van Onse L. Vrouwe aldaer besocht...’ Op 3 November 1652 begon del Rio geregeld de ontvangen aalmoezen in zijn handboek op te tekenen. Op die datum was er reeds een bedrag van 22 p. 11 sc. 1 gr. ontvangen, en op 3 Augustus 1657 was het bedrag reeds gestegen tot 49 p. 6 sc. 2 gr. Deze ontvangsten bewijzen o.i. dat er daar rond een O.L.V.-beeld een levendige volksdevotie bestond, vóór de kapel opgetrokken werd. De kapel werd gebouwd ‘teinden de dreve’ tijdens de tweede helft van 1657. Op dat ogenblik waren er ook grote herstellingen aan de gang aan de parochiekerk te Egem, waar del Rio o.m. arduin, kalk, stenen, schaliebert en 2000 schaliën haalde ‘tot besighen vande nieuwe capelle’. De Antwerpse kanunniken betaalden nog 171 p. 16 sc. 8 gr. ‘tot opmaecken’ van die kapel, schuld die zij nog hadden van niet-geëxonereerde fondaties sinds 1645. Ook het Egemse parochiemagistraat wilde niet ten achteren blijven en schonk 4 p. gr. voor ‘een veynster’. In de kapel werd in 1661 het ‘epitaphie’ van de stichter Jan del Rio gelegd, wat 6 p. 13 sc. 4 gr. kostte. Welk O.L.V.-beeld stond er in de kapel? Hierover waren er geen aanduidingen te ontdekken. Misschien, wij menen, hoogst waarschijnlijk, was het wel het beeld uit de linde, want op 6 Augustus 1661 ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||
wijderde del Rio ‘een ysertrailleken ghestaen hebbende inden lindeboom’, dat geschat werd op 3 sc. gr., wat ten goede kwam aan de ontvangsten der kapel. Over de versiering, het uitzicht en het volksleven van en rond de kapel is weinig bekend. Rond 1685 werd er een wit ‘cruce’ voor het altaar en een altaardekkleed gekocht. Voor het onderhoud en het aankopen van ornamenten voor de kapel hadden Jonkheer del Rio en zijn dame Françoise Borluut, tot op 20 Juli 1685 reeds meer dan 191 p. gr. uitgegeven uit de inkomsten der kapel, die alle ten goede kwamen van de kasteelheer. Na het overlijden van A.G.I. del Rio op 9 Januari 1685, werd de kapel geschat door Jacques Claus, gezworen prijzer der Kasselrij Kortrijk, voor een waarde van 698 p. 9 sc. 10 gr. In deze akte wordt gewag gemaakt van ‘settynghe, commynybanck, authaer, kasse’ en ‘een clockxken’. In 1689 besloten de erfgenamen dat er een ‘vergulde ciborie’ ter waarde van 30 p. gr. zal gemaakt worden, zodra de offerblok der kapel dit zal mogelijk maken. Rond 1723 werd er ook een nieuwe sacristie bij de kapel gebouwd. Een kleine schets van deze kapel is te vinden op de kaart van de steenweg Brugge-Kortrijk, getekend in 1737.Ga naar voetnoot(1) Hierop is de kapel naar het Oosten gericht en vertoont in de linkerzijmuur twee vensters. Het geheel is bekroond door een scherp torentje. Het landboek der gemeente Pittem uit 1759 bevat van deze kapel een zelfde tekening. | |||||||||||||||||||||||||
Aflaten, relikwieën en devotie.In het artikel van M. English wordt de diplomatische tegenkanting van de vicaarheren van het bisdom Brugge geschetst, toen het er op aan kwam die nieuwe kapel in gebruik te laten nemen. Paus Alexander VII had, bij zijn breve apostolicum van 15 Maart 1661, zijn goedkeuring gehecht aan de fondatie en aan de opgerichte kapel, die ook als private open- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||
bare bidplaats zou mogen gebruikt worden. Deze beslissing werd door Carolus van den Bosch, inmiddels bisschop van Gent geworden, bekend gemaakt op 14 Mei 1661,Ga naar voetnoot(1) nadat de Brugse vicarissen-generaal zich bij die stand van zaken hadden neergelegd. Het was dan zeker ook met grote voldoening dat del Rio in zijn handboek noteerde: ‘den 10en iullii 1661 inde capelle van onse lieve vrouwe tot Eeghem, by my doen maecken, ghedaen den eersten dienst, wesende den 2en Sondach vande selfde maent.’ Voor die gelegenheid hadden de Brugse vicaarheren - wie zou dat van hen verwacht hebben? - reeds op 10 Juni 1661 een aflaat van 40 dagen gegund, aan de gelovigen die op 10 Juli en de zeven volgende dagen zouden gaan bidden in die kapel, ‘noviter constructum et erectum.’ Dat er veel volk was op die openingsplechtigheid en in die volgende dagen, weten wij uit de ontvangsten in de offerblok. Aan aalmoezen werd er tijdens die octaaf 3 p. 8 sc. 1 gr. ontvangen. Dat begon al te tellen! Het is goed te zien dat de heer van Egem van zijn kapel een aantrekkingspunt voor de volksdevotie wilde maken, en dat hij in deze lofwaardige pogingen gesteund werd door de bisschoppelijke overheid. Verscheidene malen verleende Rome een volle aflaat, te verdienen in de kapel op het feest van O.L.V. Boodschap.Ga naar voetnoot(2) Maria-Boodschap was zo wat Egemkapelle-kermisse geworden, en lokte veel volk naar de kapel in de kasteeldreef. Dan kwamen de Paters Recollecten van Tielt een handje toesteken, en ook op de Zondag onder het octaaf van dit feest konden zij er niet gemist worden. In de kapel werd ook een ommegang van O.L.V. van Zeven Weeën opgericht, voor welke devotie bisschop de Baillencourt op 10 Maart 1674 een aflaat van 40 dagen overhad.Ga naar voetnoot(3) Op verzoek van del Rio deed de pastoor van Egem, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||
Jan Baptist d'Inserincx, in 1675 de ommegang met de gelovigen. Hij verwittigde echter zijn kasteelheer, dat dit slechts voor één keer zou gebeuren, en protesteerde tegen de aflaat en de ommegang van de Zeven Weeën. Voortgaande op de inkomsten van de offerblok der kapel, menen wij dat deze devotie van zeer korte duur was. Voor zijn kapel bekwam del Rio twee relieken: De eerste bestond uit twee kleinere relikwieën van Sint Idesbaldus, geschonken op 11 October 1663 door pater Arnoldus Terrasse, monnik van de Duinenabdij te Brugge. De tweede was een klein vingerbeentje van de H. Ursula, dat hij kreeg op 2 Juli 1683 van pater Alexander van Gent, gardiaan van de Capucijnen te Brugge.Ga naar voetnoot(1) De aalmoezen in de offerblok van de kapel kwamen ten goede aan de heer van Egem, die er nauwkeurig notitie van hield. Tot 9 April 1686 had men, alles inbegrepen, reeds de som van 737 p. 9 sc. 10 gr. ontvangen. Er waren ook Egemnaars die bij testament belangrijke sommen aan de kapel schonken. Van 1652 tot 1658, toen de kapel nog niet bestond, beliep het totaal der aalmoezen per jaar ongeveer 5 p. 10 sc. gr. Na het tot stand komen van de kapel steeg het jaarlijks inkomen zeer sterk, om met de jaren geleidelijk te dalen.Ga naar voetnoot(2) In die jaren ontmoetten wij af en toe melding van offeranden in natura: vlas en vooral eieren. Dat alles werd verkocht ten voordele van de kapel. | |||||||||||||||||||||||||
De kapelanen.Volgens de stichtingsakte van 1658 mocht de heer van Egem de kapelaan-bedienaar der kapel benoemen. Dit recht werd nadien in het denombrement van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||
heerlijkheid van Egem opgenomen. Volgens een overeenkomst van 7 Mei 1673 tussen de kinderen van Anthonio del Rio Ayala, moest de collatie van deze kapelaan steeds in handen blijven van de ‘hoir fiodael’ van de heer van Egem. Het inkomen van de kapelaan bestond uit een jaarrente van 60 p. gr., door het echtpaar del Rio-Borluut op 17 September 1658 bezet op 12 bunder land, 2 gemeten meers en een huis op Egem - de herberg ‘De Roode Leeuw’, die diende als schepenhuis -, gelegen onder de heerlijkheden van Poelvoorde ten Hove, Egem en ten Ryne. De kapelaan genoot kost en inwoon op het kasteel, waardoor zijn ‘wedde’ met de helft verminderd werd. Zeer dikwijls waren het de paters Augustijnen, welke deze kapel bedienden. De familie del Rio mocht gerekend worden bij de grote weldoeners van de Augustijnen te Brugge, in wier kloosterkerk dit geslacht sedert 1623 zijn grafkelder had.Ga naar voetnoot(1) Het was ons mogelijk de volledige lijst der 18 kapelanen die te Egem-Kapelle in dienst waren, terug samen te stellen.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit de rekeningen van de kasteelheer vernemen wij een en ander over het leven der kapelanen op het kasteel. In het begin ging alles op wieltjes: de kapel floreerde, de offerblok was het ledigen waard, en jonkheer del Rio was royaal met zijn kapelaan, die af en toe een extraatje ontving, als ‘coussen, hemden, een boet, mantel, en brevier in vier tonghen’. Zijn opvolger en ‘hoir fiodael’ Jhr Pieter Francois del Rio († 1709) schijnt zich weinig om de kapel te hebben bekommerd, maar de zoon van deze laatste, Jhr Anthone Gabriël II del Rio schijnt, ook jegens zijn kapelaan, een fijne rekenaar geweest te zijn. | |||||||||||||||||||||||||
De kosterij en de kosters van Egemkapelle.De kapel van O.L.V. Boodschap te Egem had bijval bij het volk, en de kasteelheer wilde er werkelijk iets blijvends van maken. In de overeenkomst van 1657 werd niet gedacht aan een koster voor de kapel, die toch zou moeten onderhouden worden. Ook de diensten en de dagelijkse mis vereisten de hulp van kerkbediende. Daarom richtte del Rio op 23 Juni 1664 bij de Egem-kapelle een kosterij op, waaraan hij een jaarlijks inkomen van 12 p. gr. vasthechtte, dat naderhand verminderd werd tot 9 p gr. toen de koster omstreeks 1720 de beschikking kreeg van het ‘kostereel huis’ bij de kapel. De koster van Egemkapelle moest dagelijks de mis dienen, de kapel vagen en er op zon- en feestdagen de misse van acht uur helpen zingen met de koster van de parochiekerk. Gewoonlijk waren de kosters der kapel reeds op het kasteel in dienst, als huisknecht, schaper of koeier, en woonden aanvankelijk op het kasteel in. Volgende kosters zijn ons bekend:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||
Toen de kapelanij werd opgeheven, moest de bewoner van het kostereel huis verder zorg dragen voor de kapel. | |||||||||||||||||||||||||
De opheffing van de kapelanij te Egem-Kapelle.Weinig leden der familie del Rio zijn hun kapel in hun testament indachtig geweest, waar zij andere geestelijke instellingen, als kerken en kloosters mild bedachten. Ons is slechts het geval bekend van Adriana Philippina del Rio, dochter van Anthone Gabriël I, die in haar laatste wilsbeschikking, in datum van 13 Januari 1720, een som van 300 p. gr. aan de kapel legateerde, om de fondatie in stand te houden. Deze som werd bezet op zekere landerijen te Egem, en op sommige tienden te Lemberge, St. Maria-Horebeke en Egem, bij akten van 21 Juli en 16 September 1722. Allerlei financiële moeilijkheden in het beheer der fondatie waren de oorzaak dat de kasteelheer in de jaren 1730 liever van deze last zou ontheven zijn geweest. Wij mogen onderstellen dat de pastoor van Egem ook niet tegen de afschaffing van de kapelanij zal geweest zijn, die in den beginne vooral een sterke concurrent van de parochiekerk was. Wie er nu het initiatief tot de afschaffing der fondatie nam, de kasteelheer of de bisschop die ook geld nodig had, is ons niet duidelijk gebleken. Wij menen dat het de heer van Egem zal geweest zijn. Op 2 Juli 1734 werd de stichting Jan del Rio door Mgr H.J. van Susteren aan het Seminarie te Brugge geannexeerd, doch de fondatie werd te Egem volbracht tot en met 31 Juli 1734. Het kapitaal der fondatie moest natuurlijk ook overgaan naar het bisdom. Dit bestond uit de som van 1500 p. gr., gevormd door de oorspronkelijke dotatie van 960 p. gr. aangevuld met de 300 p. gr. van Adriana Philippine del Rio, de 196 p. gr. van de kosterij en de 32 p. gr. van het bezet voor de miswijn en communiebrood. Om die belangrijke som van 1500 p. gr. te kunnen vinden, verkocht de kasteelheer het groot herenhuis van zijn familie te Brugge dat stond op de zuidelijke hoek van de Pottevijn en St. Jorisstraat. ‘beneden de Vlaminckbrugghe’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||
In 1736 en 1737 werd de kapel nog gebruikt voor het exonereren van een wekelijkse maandagmis, gesticht door Anthonio del Rio ten jare 1629 bij de Augustijnen te Brugge. Deze restitueerden het kapitaal - 50 p. gr. - aan del Rio op 30 Maart 1736, die door kapelaan ô Hederman deze stichting liet volbrengen in de Egem-kapelle. Het was van geen duur, daar kasteelheer en kapelaan nog in ruzie kwamen in de afrekening der gedane diensten. In 1739 werd het geschil bijgelegd. Van dan voort zwijgt het familiearchief del Rio over de kapel bij hun kasteel. Over het roemloze einde van de kapel kunnen wij kort zijn. In de door ons onderzochte documenten vonden wij een brief van de 22 Juli 1766, aan de bisschop gericht door pastoor Petrus Hubertus Delseinne en de schepenen van Egem. Zij vragen er ook de kapel te mogen afbreken en de afbraak te mogen verkopen, ten profijte van de parochiekerk, die geld nodig had. Op 7 Augustus 1766 vroeg het bisdom hierover het advies van de landdeken van Roeselare, die met het verlangen van de Egemnaren instemde. In Augustus 1766 (de juiste datum werd op het origineel niet vermeld) gaf ook de bisschop, Mgr Joannes Robertus Caïmo, zijn goedkeuring, ‘voor soo vele ons aengaet’, om de vervallen kapel te ‘weiren’.Ga naar voetnoot(1) De Egemkapellenaars vertellen over die verdwenen kapel volgend verhaal: ‘In de loop der xive eeuw trok daar, langs de strate van Brugge naar Kortrijk, een regiment soldaten voorbij. Zij hielden er halt en vernachtten daar. Een soldaat bemerkte een Onze-Lieve-Vrouwbeeldje in een boom, nam het weg en verborg het in zijn ransel. Toen het regiment de volgende morgen verder wilde optrekken, konden de soldaten niet vooruit. Alles werd onderzocht, en in de ransel van die soldaat ontdekte men het beeldje. Zij besloten daar een kapel te laten bouwen om er het wonderbaar beeldje in te plaatsen. Dan konden de soldaten weer vooruit. Sedertdien noemt men dat gehucht: Egem-Kapelle.’ V. Arickx |
|