Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Het proces van de Veurnse ‘schoolvrouwe’ Joanne Bataille
| |
[pagina 253]
| |
merckende dat dit hem eene groote depense veroorsaeckte, alle visiten heeft afgeschaft’. ‘In plaetse van goede manieren leert haere schoolvrouwe niets anders als quaede manieren’ verklaart Jacoba Berteloot. Wanneer een kind even de ogen van haar werk opslaat, komt onmiddellijk de repliek van de schoolvrouw of van haar meid: ‘Ziet voor u, wat beziet gij mij, ik geve u mijn hant in uwe muyle’ of nog ‘bekijckt den stront die gij gescheeten hebt.’ In het rijke vocabularium van vrouw Bataille overheersen woorden als ‘beeste’, ‘vercken’, enz. Het bleef niet steeds bij dreigementen. De twaalfjarige Marie Ronse werd geslagen omdat ze haar ‘beste schoenen’ aangedaan had om naar de kerk te gaan; anderen op ‘pretext dat een spelle aen hunne voorschoot qualijck is gevest’; nog anderen worden door Treze, de maarte, zonder de minste reden, ‘sodanigh gesleghen, dat sij ten aerden platvallen, waer sij nogh continuelijck gesleghen worden’. Joanne Bataille, de vrouw met de ijzeren vuist, beschikte nog over andere middelen om het verzet van de haar toevertrouwde jeugd te breken. Moest de reeds vernoemde Marie Ronse, niet ‘vier en twijntigh ueren het eten derven’ omdat zij ‘haere taecke die seer groot was’ niet kon volbrengen? De twaalfjarige Constantia Danckaert moet dikwijls - ‘sonder oyt te mooghen spelen’ - van 's morgens vroeg tot 's avonds tien uur, werken om de haar toevertrouwde taak te kunnen afhandelen. Dat in een dergelijk milieu, waar de kinders op alle mogelijke manieren uitgebuit worden - veel werk wordt verricht ‘ten privativen proffijte van de schoolvrouwe’ - weinig belang gehecht wordt aan het onderwijs, hoeft geen betoog. ‘Sedert baefmisse hebben de kinders maer drijmael in de boucken geleert’ verklaart Jacoba Berteloot, die reeds tien jaar op deze school verblijft en ‘nogh geen watergeprent noghte brieven en can lesen’. Nooit wordt ‘door de vrouwe ofte iemant wie het sy, de christelijcke leeringhe vooren | |
[pagina 254]
| |
gehouden’ en daar waar het aanleren van een handwerk toch een van de voornaamste taken had moeten zijn, blijkt, dat ‘nogh de schoolvrouwe, nogh de maerte en can breyen ofte spinnen’. Joanne Bataille loochent de haar ten laste gelegde feiten. Zij meent zelf ‘groote redenen van claeghen te hebben over de kinders, die moetwilligh ende onghehoorsaem sijn.’ Toch wordt zij afgesteld door de magistraat van de stad, die oordeelt dat ‘sulckdaenighe buytenspoorigheden soo teghenstrijdigh aen de educatie van des jonghe meyskens’, niet alleen moeten voorkomen worden maar ook met de grootste doortastendheid moeten bestreden worden. Dit vonnis, evenals het optreden van de magistraat, in 1753, tegen de la Tour, een leraar aan het Oratorie,Ga naar voetnoot(1) getuigt van de nieuwe geest, die in de achttiende eeuw steeds veld wint. D. Dalle |
|