Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen ruitergilde van St-Elooi in het gedrang
| |
[pagina 197]
| |
Harelbeke en te Desselgem. Voor het eerst in onze geschiedenis kreeg ‘gilde’ een ontkerstende betekenis.Ga naar voetnoot(1) Bisschop Fallot was een geesteskind van de philosophische eeuw, evenals zijn voorganger Mgr Brenart, de laatste bisschop van het oude bisdom Brugge, die in de jaren 1780 doortastend ingreep tegen processiën, beelden en relikwieën. Maar er zijn voorlopers geweest, zoals blijkt uit het volgende geval te Zwevegem, dat toen onder het bisdom Doornik lag. De bisschop van Doornik, Mgr. de Salm-Reifferscheid, keurde in de jaren 1730 de processiën af waarin ruitergilden optraden; men had hier en daar misbruiken aangeklaagd. De pastoors stelden meestal de toepassing van dat verbod uit; enkele probeerden de ruiters uit de processie te verwijderen, maar stuitten op harde weerstand. De parochie Zwevegem had ook haar St-Elooisgilde ofte ‘Looiers’; zij namen telkens deel aan de H. Sacramentsprocessie: vijftien ruiters droegen dan elk een standaard waarop een van de mysteriën van de Rozenkrans afgebeeld was. In 1737 kondigde pastoor Franciscus Van Coppenolle het verbod op de ruiters af. Toen hij de volgende Zondag na de Hoogmis met de processie uit de kerk kwam, stond de rui tergilde, talrijker dan ooit, rond de standaarddragers gereed om mee te gaan. De pastoor maakte rechtsomkeert: de processie zou niet uitgaan. Maar ruiters en volk bleven wachten en toen de pastoor buiten kwam om naar zijn huis te gaan. werd hij uitgejouwd en uitgescholden, en uit de opgewonden menigte werden stenen tegen de pastorij geworpen. Tot zover stemmen de geschiedschrijvers van Zwevegem met elkaar overeen. Over het vervolg van de historie lopen ze uiteen. In zijn Geschiedenis van Sweveghem (1866) weet K. Van de Venne te vertellen dat er een proces ontstond tussen de pastoor en de ruitergilde. De ‘prince’ van de ruiters, Petrus-Antoon Raepsaet, beloofde een kapel te bouwen, als ze het proces zouden winnen. En de ruiters wonnen het proces. En pastoor Van Coppenolle kreeg kort daarop een promotie naar Gent als kanunnik van St. Baafs. Kan. Tanghe in zijn Parochieboek van Sweveghem (1866) weet van geen proces; hij leent de ruiters en parochianen | |
[pagina 198]
| |
van Zwevegem eerbiediger gevoelens jegens hun herder: deze deed de volgende Zondag ‘een bewegelyk sermoen.... daerna was het tempeest gestild’. Kan Tanghe schijnt wel meer te weten, doch hij ontwijkt de zaak met een paar vage zinnen. (Zie ook RdH. 3, 24). Is er werkelijk een proces geweest? voor welke instantie? en waar berust het dossier? Dat ware een onderzoeking waard. Pastoor Van Coppenolle (1702-1752), geboortig van Zulzeke bij de Kluisberg, licentiaat in de theologie, was te Leuven regent van het Verken toen hij in 1732 door de Universiteit tot pastoor van Zwevegem benoemd werd.Ga naar voetnoot(1) Er zat iets scheef met die benoeming, te Zwevegem vond hij pastoor Delft, in 1733 opgevolgd door pastoor De Cock, die de ‘cure’ aan de Leuvenist niet wilden afstaan. Vandaar een echt proces, afgewezen door de Raad van Vlaanderen te Gent 8 Juni 1734, waarin pastoor Van Coppenolle in bezit van de cure werd gesteld. (RdH. Archivenboek i, 40). Toch moeten de moeilijkheden met de tiendeheffers nog voortgeduurd hebben. En de Leuvenist zal door sommige locale familiën, o.m. de Delft's, als een indringer beschouwd geworden zijn. Heeft Vande Venne soms dat laatste proces in verband gebracht met de zaak van de ruitergilde? Het optreden van pastoor Van Coppenolle te Zwevegem in 1737 staat in elk geval aan de kop van de reeks der kerkelijke reacties tegen de volksgebruiken die het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw zouden kenmerken. E.N. |
|