Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBij een staplied van Gezelle.
| |
[pagina 192]
| |
die alsdan zonder bediening op de O.L. Vrouwparochie leefde. Bruloot was een stichtersnatuur. Als nieuwe onderpastoor kreeg hij de leiding van het parochiaal jongenspatronaat dat nog in de kinderschoenen stond en in 1895 nog huisde in de Molenstraat, in ‘'t stalleke van Bethlehem’, zoals men onder malkaar dat lokaal noemde, waar ook de boekerij uit de ‘Negen Pietjes’ (Cercle Pie ix) was overgebracht.Ga naar voetnoot(1) Bruloot bouwde een nieuw lokaal bij het Fort: de Congregatie van Groeninge (eigenlijk de ‘Jongelingen-congregatie van O.L. Vrouw op Groeninge’) die in de volksmond geen andere naam had dan Brulootjes avondschole. In de schoot van zijn ‘avondschole’ stichtte Bruloot, in 1898, een groep turners die, in uniform, met trommels en trompetten aan de processies deelnamen en algemeen genoemd werden met de sympathieke naam ‘de witte broekskes’.Ga naar voetnoot(2) Gezelle heeft verschillende gelegenheidsstukjes gedicht voor de Congreganisten van Groeninge.Ga naar voetnoot(3) In 1898 werd hij door Bruloot aangesproken voor een lied voor de turners. Het eerste wat Gezelle deed, was er een naam op vinden. Hij woonde op een boogscheut van het Taeyaertsgat, bij de Broel, en die naam Taeyaert bekoorde hem, hij hoorde daarin ‘taaie kerel’ en dat kon goed op jonge turners slaan. ‘Tayaert’ is eigenlijk de naam van een voorname familie te Kortrijk die haar herenhuis had op de Broel; verscheidene Tayaert's zijn in de 17e eeuw burgemeester van Kortrijk geweest. Met ‘Taeyaert’ vormde Gezelle de stafrijmende benaming Taeyaerts-Telgen en hij ging aan het rijmen, negen strofen die alle beginnen op ‘Moeders kind...’ De titel van het gedicht is: ‘Een staplied voor de O.L. Vrouwe Gilde de Tayaerts-Telgen.’ En de eerste strofe luidt: Moeders kind is man aan 't worden,
wakker komt zijn beste bloed;
Taeyaerts gilde is 't ingetorden:
Taeyaerts telg het blijven moet.
| |
[pagina 193]
| |
De ‘tussenzang’ (refrein) is een fel stafrijmende oproep: Taeyaerts telgen,
opgepast!
Vuisten, vame en
voeten vast!
Twee Taeyaerts Telgen
De gebroeders Delmotte as jonge turners (ca. 1900) Het lied werd getoonzet door Gustaf Vantieghem, de flinke en trouwe medewerker van Bruloot. De Vantieghem's - een bekende muzikantenfamilie te Kortrijk - waren timmermans uit Moorsele, en allemaal uitstekende muzikanten; Gustaf speelde de bariton in de fanfare van ‘'t Kalotepark’ (Koninklijke Fanfare), Hector was saxofoon soprano en Emiel saxofoon bas.Ga naar voetnoot(1) Gustaf heeft dan de Fanfare van Groeninge opgericht en tot aan zijn dood gedirigeerd; hij was begonnen | |
[pagina 194]
| |
in de jaren 90 met een muziekje van ocarina's, een twintigtal instrumenten, dat speelde in de patronaatzaal, doch te dof bleek voor de ruimte. Het lied van ‘Moeders Kind’ is nooit populair geworden; men zong het als inzet van de feestelijkheden in het patronaat en in de processie, het was gemaakt op ‘processiemarsch’. En de naam ‘Taeyaerts Telgen’ is nooit in omloop gekomen; de turners van Groeninge waren en bleven voor iedereen: ‘de witte broekskes’. De tekst van Gezelle staat volledig afgedrukt in de uitgave van Prof. Dr. Baur (Gelegenheidspoëzie blz. 607-608; Amsterdam, 1950) Een besnoeide versie komt voor op het gedrukte programma van de ‘Groote Toon- en Lijfoefenkundige Feeste, door de Taeyaerts Telgen, den Z.E.H. Pastor De Coninck aangeboden om zijnen Naamdag te vieren, op 7n in Wintermaand 1903.’ Men heeft er twee strofen weggelaten (de 3e en 4e uit de volledige tekst) waarin Gezelle, op dichterlijke wijze, de militaire roeping van ‘Moeders kind’ beschrijft; soldaat worden stond, in die jaren van eeuwenlange vrede en loting, niet hoog aangeschreven en was de congreganisten zeker niet aan te bevelen. En ook de laatste strofe is weggevallen, blijkbaar omdat de wending van de slotverzen voor niemand begrijpelijk was. A.V. |
|