Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |||||||||
Rederijbedrijf en vishandel te Brugge 1814-1820
| |||||||||
Reizen.De eerste vaart van de ‘Dame Agnes’ werd aanvaard op 17 Mei 1814 naar de Doggerbank, onder het gezag van Antoon Vollemaere van Oostende. Het schip liep binnen te Oostende op 14 Juli. Een jaar na Napoleon's val te Waterloo werd het schip omgedoopt in ‘Joffrouw Agnes’ en van dan voort worden de posten in het grootboek in het Vlaams geboekt. | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
Er werden 31 reizen ondernomen. Bij de achtste reis staat de ‘Agnes’ onder bevel van Adriaan Vroome van Nieuwpoort. Telkenmale wordt aan de Doggerbank gevist. Op 31 Januari 1818 (elfde reis) wordt een reis naar Bergen in Noorwegen ‘om zalm en stokvis in commissie’ aanvaard. Vanaf de dertiende reis (van 16 Februari 1818 tot 14 September) komt het schip onder gezag van Antone Declerck die vijf reizen onderneemt naar de Doggerbank en een naar IJsland (van 3 Juli tot 9 September 1819). De laatste reizen, vanaf de twintigste tot de een-en-dertigste, alle naar de Doggerbank, geschieden onder gezag van Andries Saffaert van Oostende. De reizen naar de Doggerbank duurden doorgaans 60 dagen, waar ze nu niet meer dan 18 dagen in beslag nemen. De ‘Sint Pieter’ ondernam slechts 13 reizen, waaronder een naar Terre-Neuve (1817) onder bevel van stuurman Christiaan Lente. In Februari 1818 vaart stuurman Domien Loppens naar IJsland en het jaar daarop naar Nantes om wijn. De tiende en elfde reis hebben eveneens IJsland tot bestemming, t'elke reis duurt de vaart van April tot September. Het grootboek geeft alleen melding van de naakte feiten die aanleiding geven tot het boeken van debeten credietposten; slechts blote cijfers en de omschrijving van de teboekgestelde post worden vermeld; wij hebben derhalve niets kunnen vinden omtrent het wedervaren van de bemanning ter visvangst, wat zeker te vinden was in het scheepsjournaal van de respectieve stuurlui. | |||||||||
BemanningDe bemanning van de ‘Joffrouw Agnes’ bestond uit 16 man. Onder stuurman Adriaan Vroome had de sloep volgende scheepsvolk aan boord: Negen vissers: Majoor Pieter, Laforce Pieter, Piat Norbert, Kempe Karel, Declerck Anthone, Hubreght Johannes, Vroome Cornelius, Carroen Karel, allen uit Nieuwpoort; Roose Frans. | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
Daarenboven: de kuiper Vande Wiele Baziel uit Brugge; Billiaert, kuiper en zouter; Hinte Hendrik, timmerman uit Brugge. En nog vier Oostendenaars: Van den Heede Pieter, Roelandts Frans, Knudde Jan en Devie Jacob. De bemanning van de ‘Sint Pieter’ bestaat, bij de eerste reizen onder stuurman Lente, uit elf vissers, allen uit Oostende, te weten: Donche, Brandus, Maurus Jan, van Eyghe Pieter, van Hecke Frans, Molleman Frans, van Heede Piet, van Loo Pieter, Prinket Piet, Haeckx Frans en Sluytel. Ook de overige koppen zijn Oostendenaars: kuiper Capron; Weymat Jan. kuiper en zouter; zes man, met name: Vermeere Phil., De Coo Piet, Roelof Jan, Raverlet Jan Jozef, van Wynsberghe Jan, van Houcke Phil. Alleen de scheepsjongen Hintens Jan is uit Brugge.
Elk lid van de bemanning krijgt een rekening waarop voorschotten en aandeel in de vangst van elke vaart worden geboekt. Uit de vissers worden, na behoorlijke scholing, stuurlieden gekweekt; zo bemerken wij dat Anthone Declerck van Nieuwpoort die, in 1814. onder stuurman Vroome naar de Doggerbank voer (twaalf reizen) vanaf 1818 gezagvoerder worden van de ‘Agnes’ op de Doggerbankvaarten en eindigt als stuurman ter IJslandvaart. | |||||||||
Uitbating.Een algemeen overzicht van de bedrijfsontwikkeling van Serweytens' rederij kunnen wij in dit kort bestek niet geven. De cijfers uit het grootboek verstrekken ons trouwens niet al de elementen nodig tot het opmaken van de geschriften voor het afsluiten der rekeningen van elk boekjaar en het opstellen ener jaarbalans. Verder ontbreekt nog de aangifte van het bestaande scheepsmaterieel en reedtuig, van de niet verbruikte voorraden, van beschikbare kasmiddelen en onverkochte gezouten en gedroogde vis. Toch kunnen wij nagaan welke reizen baat en welke reizen verlies brachten. Op het einde van elke reis wordt, na verkoop van de vis, hetzij te Oostende, hetzij in de mijn te Scheepsdale, de reisrekening afgesloten. | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
Zo bijvoorbeeld voor de vier eerste reizen van de ‘Agnes’ naar de Doggerbank kon opgemaakt worden dat in totaal 1736 gulden ten goede kwam ‘aen de sloepe’ d.i. 4/12 en 3477.13.3 gulden aan de bemanning. In één jaar was de uitbatingswinst van vier reizen naar de Doggerbank dus 1736 gulden voor een geïnvesteerd bedrag, voor wat de ‘Agnes’ betreft, van 17.339 frank. Omgerekend in franken ad 2.10 en mits jaarlijkse afschrijving van 10 percent op de koopprijs van het vaartuig werd dus 11 percent verdiend. Wat de verdienste van de manschappen betreft, deze kan nagegaan worden per reis die, voor de Doggerbank, gewoonlijk 60 dagen duurt.
hetzij voor de vier reizen, gemiddeld per man 1,80 fr. daags en dit gedurende 240 dagen vaart in het jaar. Dit loon is niet onredelijk, gezien de scheepstimmermansbaas Hinnekens, vader, die na elke reis aan het schip werkte in de haven, betaald werd tegen 13 stuivers daags, welk loon dat van de visser niet bereikte.
Door de rederij werden geen uitgaven gedaan voor sjouwwerk aan wal, behoudens voor vervoer met paarden en karren van de aanlegplaats Oostende tot aan de vismijn te Scheepsdale. Vissers en matrozen verrichten al het werk als tegenwaarde voor hun aandeel in de vangst: kalfateren, provisie aan boord brengen, schilderen, netten vermaken, vislossen, helpen uitdragen naar de kopers en zelfs, bij wankoop ter mijn, uitleuren naar de omliggende gemeenten. Zo stond het scheepsvolk ten dienste van de rederij twee dagen vóór onder zeil gaan en twee dagen na ten anker komen. Bij afmonsteren na het seizoen werkte de visser thuis als zeilmaker.
In het jaar 1817, op de vaart ‘naar den verschen teelt’, van 9 October tot 29 October, werden 133 ton- | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
nen volle haring en 14.000 stuks gestoorden haring door de ‘Agnes’ binnengebracht en tijdens dezelfde vaart, door de ‘Sint Pieter’ slechts 94 tonnen volle haring. Het was een schrale vangst geweest, die verlies berokkende. Voor beide schepen samen beliepen de gemene lasten en onkosten 4777.16 gulden tegenover 3661.7.0 gulden voor de ontvangsten. Het schadelijk slot werd ten laste van beide schepen geboekt, voor ieder met een bedrag van 558 gulden vlaams courant, 4 stuiver en 6 cent, In hetzelfde jaar gold de haring, te Brugge geleverd aan de viskoper en de vishandelaar, 4 gulden voor 100 haringen d.i. 4 cent het stuk. Het scheepsvolk ontving na elke reis zijn deelvis en het aandeel in de vangst, na aftrek van de voorschotten betaald aan de vrouwen of de moeders. Wat opvalt is de bijzondere aandacht die verleend wordt aan het onderhoud van de drijffokke,Ga naar voetnoot(1) waarvan de onkosten soms een groot deel der winsten te niet doen. Voor de drijffokke, alsook voor netten, spanrepen en fustagie, werd een speciale rekening geopend. De laatste vaarten brachten verlies. Om de uitbatingsposten te doen slinken, werd de vis der laatste reizen direct te Oostende verkocht door de zorgen van hr Fonteyne. Nergens is in het grootboek spoor te vinden van verzekering, zodat wij mogen aannemen dat de rederij haar zelf verzekerde door de bescherming die ze aan haar schepen verleende met de drie kanonneerboten. | |||||||||
Verkoop en klanten.De traan gewonnen door het smelten van de vislever werd aan de Brugse cliëntele verkocht door de reder; zonder andere bemiddeling of makeling. | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
De wijn van de vaart op Nantes werd geleverd aan Brugse wijnhandelaars. Na de afslag ter mijn te Oostende of te Scheepsdale werd de vis in ontvangst genomen door de viskopers, de leurders en de peniersGa naar voetnoot(1) te Brugge, door de kasmareienGa naar voetnoot(2) van elders in het land. De rekeningen maken in hoofdzaak gewag van kabeljauw, landorium (weinig of niet gezouten kabeljauw) of verse moluwe, gullen, lengen, kool.Ga naar voetnoot(3) De rekeningen courant met ‘generaelyck alle de kopers van visch en haring’ geven ons een trouw beeld van de vishandel te Brugge in de jaren 1814 tot 1820. De vishandelaars en leurders te Brugge, klanten van Bernard Serweytens, zijn 75 in getal; zij zijn meest in de poortstraten en de volkskwartieren gevestigd: Langestraat, Ezelstraat, Smeestraat, Vrijdagmarkt, Baliestraat (Trabaillie), Carmersstraat, Peperstraat. Als ‘viskopers’ worden vermeld: Canneel bij 't Peerdebrugtje, Pieter Gerbo op de Platse Malleberg, Pieter van Izegem bij de Vismarkt en Verbrugge bij 't Paradis. Verder zijn nog 40 klanten afnemers buiten Brugge, vooral uit Oostende, Gent, Kortrijk, Blankenberge, Izegem. Zelfs te Mechelen en te Leuven woonden een paar klanten. Ten slotte zijn daar nog de grote kopers van haring: J. Block te Gent en J.N. Peters te Leuven, beide ook als viskopers bekend; Dumortier-Williame te Doornik. M.J. Scheltens te Brussel, P. Grandjean te Luik.
De vier jaar lang behaalde winst die vrijwel aanhield, behalve bij uitzonderlijk slechte vangst, vindt haar verklaring in een gewoon na-oorlogs verschijnsel: gebrek aan tonnemaat en de hierdoor stijgende vracht- en warenprijzen van ingevoerde waren. Enige hierboven aangehaalde cijfers geven aanleiding tot een paar beschouwingen. De daling van de visprijzen na de jaren 1818-1819 kan slechts gedeeltelijk als verklaring van het teruglopen der winsten gelden, gezien de prijzen der pro- | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
visie van de bemanning en deze van het scheepstuig eveneens slonken. Toch blijkt het dat reder Serweytens het in 't jaar 1819 reeds voordeliger vond op Nantes om wijn te varen, liever dan in een bepaalde periode bij de Doggerbank te laten vissen. Zeer waarschijnlijk werd de wijnreis gefinancieerd met de gelden voortkomend van de winst der visvangst tijdens de vier voorgaande jaren, zoals trouwens het verbouwen van de ‘Sint Pieter’ en de ‘Joffrouw Agnes’ een investering was met de middelen die Bernard Serweytens ter beschikking kwamen na zijn gelukkige importhandel van koffie uit San Domingo in de jaren 1808-1811. De Brugse rederij van Serweytens heeft zes jaar lang haar sloepen op de Noordzee gezonden, met gunstig resultaat gedurende vier jaar. Het valt verder op dat de haringprijzen in het jaar 1818 (4 cent het stuk in de groothandel) schromelijk hoog lagen. Die prijs was meer dan dubbel van wat hij 90 jaar nadien zou zijn, toen de volle haring 3 cent het stuk gold in de kleinhandel en 3 stuks voor 10 centiemen voor de ijdele haring, in het jaar 1908. De rederij van Serweytens bleef renderend tot de gang van zaken in de zeevisserij weer normaal werd, de tonnemaat toenam en Engelse, Franse en Hollandse reders wederom vraag en aanbod in redelijker evenwicht hielden met de mondbehoeften en de koopkracht van de verbruiker. In het onderhavig grootboek is niets te bespeuren dat verband kan houden met de vereffening van activa en passiva der rederij, noch met het lot dat de ‘Sint Pieter’ en de ‘Joffrouw Agnes’ beschoren werd. Het valt moeilijk uit te maken wat al omstandigheden in werkelijkheid geleid hebben tot de slechte gang van het bedrijf. De daling van vis- en haringprijzen in de twee laatste levensjaren heeft het Bernard Serweytens, ondanks ingrijpende maatregelen, blijkbaar onmogelijk gemaakt zijn rederij, over de depressie waarin ze geraakt was, heen te voeren. G.-P. Baert |
|