Van de Pastor en de Schoenmakersvrouw.
Er was een keer een pastor en zijn schoenen waren versleten.
Zo nu, hij liet een paar nieuwe maken bij een schoenmaker wiens vrouw de reputatie had van een onverbeterlijke babbelette te zijn. Ze was er voren gekend van uren in 't ronde.
‘Kijk, schoenmaker’, zei de pastor, binst dat de vrouw er bij stond, ‘ge moet er zeulen op leggen van een wijventonge, da's onverslijtelijk.’
‘Goed, mijnheer de pastor’, zei de vrouw, zo rap of kijken, ‘we gaan doen wat dat je zegt. En 't euverleer gaan we maken uit pastorsvel, dat drinkt geen water.’
Dudzele.
A.M.