Mengelmaren
Jacob van der Vaet van Kortrijk,
Kapelmeester van Keizer Maximiliaan II.
Kortrijk 1530 - Wenen 1567.
Hij was de zoon van meester Egidius, koster der parochiekerk van Heule, en werd in 1543 door de Kapittelheren van Kortrijk aanvaard als een van de vier ‘chorales’ der collegiaalkerk. Deze kleine groep van zingende koorknapen was pas gefondeerd door kanunnik Jacob van Thielt († 1543); de beurzen waren voor te behouden aan jongens uit Kortrijk en Wervik (geboorteplaats van de stichter). De kapittelacten vermelden dan ook uitdrukkelijk dat Jacob, zoon van Egidius, wel te Kortrijk (en niet te Heule) geboren was.
De cantoria van het O.L. Vrouwkapittel beleefde toen een glorietijd: aan het Keizerlijk Hof te Wenen leverde zij beroemde kapelmeesters als Pierre de la Rue, Nicolaas Gombert, Petrus Massenus (Maessins). En zo werd de begaafde Jacob (van der) Vaet in 1553 te Kortrijk afgehaald door de oude zangmeester Massenus en naar Wenen meegenomen. Hij werd er weldra keizerlijk Kapelmeester en componeerde talrijke motetten. Hij was amper 37 jaar toen hij te Wenen overleed (1567), een weduwe en verscheidene minderjarige kinderen nalatend. Als Kapelmeester werd hij opgevolgd door niemand minder dan Philippus de Monte.
Aan zijn leven eu werk werd onlangs een belangrijke studie gewijd door Milton Steinhardt (Jacobus Vaet and His Motets. Michigan State College Press, 1951. In-8, 190 blz. met uitvoerige transscripties).