Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermdZiekte en dood van Lauwereins Wittynck
| |
[pagina 103]
| |
als boursier en schenker op de altaarstukken van het hospitaal werd geconterfeit. Bij rade van diverse medecijns en ook met het consent van Jacob van Halewyn, heer van Maldegem, en jonkheer Joseph de Baenst, heer van Melisant, beiden voogden van het hospitaal, met daarenboven onvoorwaardelijke toelating en goedkeuring van de meester en van mevrouwe en van al de broeders en zusters van het godshuis in 't gemene, werd dan ook besloten de hulp in te roepen van een bekend meester, te Oudenaarde woonachtig. Op 22 Augustus zond men broeder Michiel van der Plancke naar Kortrijk om er aanbeveling en bescherming in te roepen van Jacob van Tielt, vicaris van Doornik. Vandaar reisde de broeder door naar Oudenaarde, om er ‘meester Anthonis den surgijn van der stede van Oudenaerde’ te spreken, hem de aanbeveling van de vicaris voor te leggen en hem uiteindelijk ook te overtuigen van de noodzakelijkheid van een bezoek aan de zieke te Brugge, in de hoop hem van zijn kwaal te kunnen genezen. Waarschijnlijk door de kapitaalkracht van de klant het sterkst overtuigd, laat de surgijn zich overhalen om mede te reizen naar Brugge. Wie was deze ‘meester Anthonis’ wiens faam zulk een erkenning vond in de medische wereld van Brugge in 1537? Hij behoorde tot een familie van ‘chirurgijns’, de Huwaert's, die van 1512 tot 1567 ‘ten pensioen deser stede’ de chirurgie te Oudenaarde hebben beoefend. De stadsrekeningen vermelden in deze hoedanigheid: ‘meester Coelaert Huwaert’ van 1512 tot 1534; meester Anthonis Huwaert, van 1535 tot 1561; meester Joos Huwaert van 1563 tot 1567. Meester Anthonis ontving in 1535 een jaarwedde van 18 lb. par. ‘omme te curerene den rycken om ghelt ende den aermen om Godswille.’ Zijn pensioen zag hij verhogen tot 24 lb. par. in 1540, tot 48 lb. par. in 1549. Hieruit blijkt dat zijn diensten door de wetheren van Oudenaarde naar waarde werden geschat. Dat men uit Brugge beroep deed op zijn kunst ten behoeve | |
[pagina 104]
| |
van een man als onze burssier, ‘een rycken om ghelt’, wijst eens te meer op een meer dan gewone vermaardheid van de Oudenaardse Meester.Ga naar voetnoot(1) Meester Anthonis, te Brugge gekomen, onderzoekt het been van de burssier, en hij verricht dit werk heel grondig, hij belooft zelfs genezing indien men de zieke naar Oudenaarde wil overbrengen en hem aldaar van ‘eerlicken logyste’ voorzien. Er wordt beraadslaagd en intussen jont men meester Anthonis te Brugge aangenaam tijdverdrijf. Na enkele dagen vertrekt een kleine karavaan, zijnde de surgijn, broeder Pieter van der Lepe en broeder Michiel, om te Oudenaarde uit te zien naar treffelijk logement voor de zieke. Dank zij de tussenkomst van de vicaris, bij wie mevrouwe van het hospitaal heeft aangedrongen, wordt te Oudenaarde onderdak gevonden in het hospitaal van Onze Lieve Vrouw. Daar wordt de zieke broeder dan opgenomen en verzorgd door meester Anthonis, die hiervoor twaalf pond parisis ontvangt over ‘den inconvenienten beene van den burssier’, zoals de ziekte in de hospitaalrekening zal worden genoemd. Het is treurig, zo ver van huis en moermens alleen ziek te liggen. Dit begrijpen de goede Brugse hospitaalbroeders en -zusters maar al te wel en ze zijn hun burssier zeer genegen. De meester, mevrouw en om beurten de ene of de andere broeder of zuster maken de reis met paard en wagen; gaan er mannen alleen, dan maken ze de reis met zadelpaarden. Ze trachten de burssier ook van fijne brokjes te voorzien en sturen hem met paard en wagen verschillende malen een goede portie vis. Op 17 October reizen broeder Olijvier, Mevrouw, zuster Barbele en enkele andere broeders en zusters naar Oudenaarde, waarschijnlijk omdat de zieke het eerder slechter dan beter stelt. Enkele tijd later is het de beurt aan zuster Cornelije van Bommel en broeder Juliaan van Momingijs, en ook broeders Michiel van der | |
[pagina 105]
| |
Plancke en Pieter van der Lepe krijgen hun bezoekbeurt. Ze stappen te Oudenaarde af in de afspanning ‘In den Leeuw’. Op 17 October zendt men zelfs uit Blankenberge een toelast Rijnse wijn om de zieke wat krachten bij te brengen. 't Mag echter al niet baten, de Heer heeft er op een ander manier in voorzien. Bijgestaan door de surgijn en de pastoor, die beiden voor die hulp gereedlijk door die van Brugge worden betaald, en in de aanwezigheid nog van zijn neefje Hanskin, filius Corneel Wittynck, en van de lekezuster Lycwyncken, die beiden ook in het testament zullen worden bedacht, komt de arme burssier op 22 October te overlijden. Te Brugge valt de beslissing. Met eigen paarden en wagen wordt het dode lichaam te Oudenaarde afgehaald en, door geestelijken vergezeld, naar Brugge overgebracht om in eigen kerk begraven te worden. De uitvaartplechtigheden zijn een burssier van het Sint-Janshospitaal binnen Brugge waardig. Er worden onkosten genoteerd voor de begrafenis en de uitvaart, voor de XXX missen, voor de gildemissen van Sint Cornelius en Sint Gheleyn, voor de pastoor, subdiaken en koster, voor het was, en ook voor de vrienden en de tamilie van het godshuis, terwijl aan alle zieken van het hospitaal een pinte Rijnse wijn en een wittebrood wordt gegeven.Ga naar voetnoot(1) Na de plechtigheid van de uitvaart reizen de meester en Mevrouwe naar Oudenaarde, met twee knapen en twee wagens met paarden bespannen, om er hun goed en eigendom af te halen in het plaatselijk hospitaal. Van het verblijf aldaar maakt men gebruik om er een zielemis te doen celebreren met diaken, subdiaken en koster, en aan het gemeen convent van het hospitaal | |
[pagina 106]
| |
wordt een maaltijd geschonken waarbij een tractaat van wijn wordt gevoegd. Voor de afreis krijgen ook de dienstboden aldaar enig drinkgeld, In het testament van de burssier worden bedacht: Mevrouw, de zusters en de broeders, de pastoor, de meester van testamente, de lekezusters; en allen krijgen van de voogden van het hospitaal de toelating om hun erfdeel te aanvaarden. Bij de afrekening van die ziekte en dood verneemt men dat de Oudenaardsche kuur van broeder burssier eventjes de som van 540 pond, 13 schellingen en 6 groten parisis heeft gekost. Voor die tijd in ieder geval een geweldig bedrag. Men leert uit die geschiedenis, hoe reeds in de 16e eeuw zieken naar de vreemde worden overgebracht om ze door een zogenaamde specialist te laten behandelen; hoe ook een dode wordt overgebracht naar de plaats van herkomst; op welke manier een uitvaart plaatsvond van een voornaam medelid van het Sint-Janshospitaal te Brugge. Men spaarde werkelijk geen kosten, en het reizen in die tijd zal voor de broeders en de zusters, naast christelijke naastenliefde van zieken-bezoek, heel zeker een aangename ontspanning zijn geweest te midden van de vele beslommeringen in hun hospitaal. H. Stalpaert |
|