‘Meenensche waegewieldraeyers’ en wielen van Menen
Vanwaar komt die toenaam ‘Meenensche Waegewieldraeyers’, in den ‘Brugschen Almanach voor 't Jaer 1885’ tussen andere spotnamen op steden en gemeenten vermeld? (Biekorf 1953, 30). Uit de - voor dat jaar 1885 - verouderde spelling van deze lijst, mag men veronderstellen dat zij een afschrift of herdruk is. Op welk een vroeger document zij teruggaat, is moeilijk vast te stellen. Op ergens een lijst in een oudere almanak?
Uit de beschrijving van de Franse reiziger Derival, die in 1783 Menen bezocht (Le Voyageur dans les Pays-Bas Autrichiens, 5, 394-400; Amsterdam 1783), vernemen wij dat de wagenmakers van Menen heinde en verre bekend waren als specialisten in het vervaardigen van lichte en sterke rijtuigwielen. Vreemde reizigers bestelden vooruit nieuwe wielen te Menen: zij gaven de afmetingen op en de datum van hun doorreis door Menen; bij hun aankomst vonden zij de wielen gereed en lieten ze aan hun rijtuig zetten. ‘Dat gebeurt bijna dagelijks, zegt Derival, gezien de ligging van Menen op een kruispunt van druk verkeer. En men prijst algemeen de uitzonderlijke hoedanigheden van de Menense wielen’.
De spottende toenaam ‘Wagenwieldraaiers’ gaat blijkbaar terug op de faam van de Menense wagenwielmakers uit de tijd van Maria-Theresia.
Cornelissen cVolkshumor 2, 238) spreekt alleen van de ‘Wagenwielvangers van Meenen’ en verhaalt een anecdote over het ‘vangen d.w.z. gevangennemen van wielen’. Ziehier dat eigenaardig verhaal.
Den 24 Juli 1546 reed een voerman door de stad en verpletterde onder zijn wagen in de Halewijnstraat het twaalfjarig dochtertje van een zekere heer Columban. De baljuw