Biekorf. Jaargang 55
(1954)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Nog over LapscheureIn Biekorf 1953, blz. 276-277, lazen we enkele interessante opmerkingen van Ir J. De Langhe, betreffende ons artikel ‘Nieuwe aspecten en problemen over de Geschiedenis van Lapscheure’ verschenen in Biekorf 1953, blz. 248-254. We zijn nochtans niet gans akkoord met hem, alhoewel we heel goed sommige van zijn bezwaren kunnen begrijpen. Daarom achten we het nuttig hier nogmaals enkele zaken op punt te stellen of te herhalen. Ten einde alle misverstand te vermijden leggen we er de nadruk op, dat alles, wat we geschreven hebben en hier zullen schrijven over het oude Lapscheure, steunt op de veronderstelling dat dit in de omgeving lag van het huidige Lapscheure. 1. Het bodemonderzoek heeft uitgewezen dat de streek van Lapscheure droog lag tussen de 8e en de 11e eeuw (periode tussen de Duinkerke II- en de Duinkerke III B-transgressie) en dat ze dus bewoonbaar was; het bestaan van een Lapscheure in die tijd (dus vóór de 11e eeuw) behoort tot de mogelijkheden, wat nochtans niet wil zeggen dat Lapscheure toen moet bestaan hebben. 2. Indien we aannemen dat Lapscheure toen wel bestond, dan brengt dit mede dat het in de 11e eeuw (begin van de Duinkerke III B-transgressie) moet verdwenen zijn. Inderdaad werd het gebied van Lapscheure toen dagelijks overstroomd door een zee van 1, 2 of zelfs meer meter diepte, die een sliblaag van 1 ½ tot 1 m dikte afzette. Het is duidelijk dat in dergelijk gebied bewoning onmogelijk is. 3. De tijdspanne nodig om daar een dergelijke kleilaag af te zetten is moeilijk juist te bepalen, maar schatten we in dat gebied op min. 50 jaar en een waarschijnlijk max. van 150 jaar. Opzoekingen in polders nabij Oostende, die als spoeldok voor de haven dienst deden in de 17e en 18e eeuw, leerden ons dat daar ongeveer 1 cm slib per jaar werd afgezet. Voor andere afzettingen, b.v. uit de Duinkerke II- en de Duinkerke III A-transgressie, is de sedimentatie-snelheid moeilijk te bepalen. We komen er tot cijfers die variëren tussen 0,1 en 1 cm slib per jaar. Het gebied van Oostende is zeker niet zonder meer te vergelijken met dit van het Zwin, maar het laat ons toch toe een gedachte te hebben over de orde van grootheid van de dikte der afgezette kleilaag in een bepaalde tijdsruimte. Deze snelheid van afzetting (1 cm/jaar) is echter slechts | |
[pagina 51]
| |
juist voor ongeveer de eerste eeuw van het overstromen en neemt, met het omhooggroeien van het schor, geleidelijk en waarschijnlijk snel af tijdens de daarop volgende jaren en eeuwen. Dit betekent dus dat in een bepaald gebied na een eeuw b.v. een kleilaag van ongeveer 1 m dikte kan zijn afgezet, doch dat na twee eeuwen de kleilaag in datzelfde gebied b.v. 1 ½ m zal zijn en dat de 2 m slechts kunnen bereikt worden na talrijke eeuwen. 4. Het begin van de Duinkerke III B-transgressie plaatsen we in de 11e eeuw. Dwars door het Zwin werd een dijk gelegd, op enkele kilometer van Brugge; hier ontstond Damme, dat in 1180 tot ‘vrije stad’ verheven werdGa naar voetnoot(1). We mogen veronderstellen dat deze belangrijke dijk werd aangelegd in het begin van de 12e eeuw. Vervolgens werden nog eerst drie polders ingedijkt, aan de zeezijde van die dijk gelegen, vóór de St. Jobspolder werd gewonnen. Dit blijkt duidelijk uit de fig. 2 van ons artikel ‘Ontstaan en Evolutie van het Zwin in België’Ga naar voetnoot(2). Lapscheure kon slechts worden (her)opgebouwd nadat de St. Jobspolder werd ingedijkt, gezien het in deze polder ligt. De jaren 1107-1110 die door Ir J. De Langhe worden vooropgesteld, behoren tot de mogelijkheden, maar lijken ons persoonlijk wat te vroeg. Wel willen we er nog de nadruk op leggen dat de St. Jobspolder slechts een schakel is uit een ganse reeks systematisch opeenvolgend doorgevoerde inpolderingen in het zuidelijk overstromingsgebied van het Zwin; het ware zeker verkeerd de St. Jobspolder voor te stellen (zoals sommigen het doen) als een ‘eiland’ dat heel vroeg werd ingedijkt. 5. Aan de tijdelijke verdwijning van het oude Lapscheure (indien het vóór of in de 11e eeuw bestond) twijfelen we geen ogenblik. Blijft dan de herverschijning, na een zekere tijd, onder dezelfde naam. De bezwaren hiertegen van Ir De Langhe, die ze ons vroeger trouwens reeds mondeling meedeelde, zijn zeker gegrond. Daarom gewaagden we in ons eerste artikel ook over ‘nieuwe problemen’. Onze collega, Ir Dr F. Moormann, maakte ons nochtans attent op het geval van enkele gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen, zoals b.v. Aardenburg, dat ook tijdens de | |
[pagina 52]
| |
Duinkerke III-transgressie moet geïnundeerd zijn, en daarna onder dezelfde naam weer bewoond is geworden. Om deze korte nota te beëindigen willen we er nog eens op wijzen dat een studie over het ontstaan van de Polderstreek, hoofdzakelijk gebaseerd op gegevens van het bodemonderzoekGa naar voetnoot(1), nieuwe en onverwachte gegevens zal brengen, die zelf als basis kunnen dienen voor meer uitgebreide historische opzoekingen (dit laatste is echter onze taak niet meer). Inderdaad kan van geen enkele streek met meer recht gezegd worden, dat haar ontstaansgeschiedenis in de bodem zelf te lezen is, dan van de Polderstreek. Ing. J. Ameryckx, Centrum voor Bodemkartering, I.W.O.N.L. |
|