| |
Mengelmaren
Een Emblemata-bundel van de Brugse aartsdiaken Antonius van Bourgoingne. 1631.
In de emblemata-literatuur is Antonius de Burgondia geen onbekende. Hij was de zoon van Antoine de Bourgogne en Anna de Bonnières; zijn vader was een achterkleinzoon van Antoine, de grote Bastaard van Bourgondië. In 1631 werd hij kanunnik van de Brugse kathedraal (St. Donatianus); hij werd bevorderd tot aartsdiaken van het kapittel in 1651.
Kanunnik Antonius stelde twee Latijnse emblemata-bundels samen; beide gedrukt en uitgegeven te Antwerpen: Linguae vitia et remdia in 1631, en Mundi Lapis Lydius in 1639. Van dat laatste werk verscheen in 1643, eveneens te Antwerpen, een Vlaamse berijmde uitgave, bewerkt door Petrus Geschier ‘Pastor van 't Princelijck Begijn-hof gheseydt Den Wijngaerdt, in Brugghe’, onder de titel: Des Werelts Proefsteen. Dit werkje is als bron gebruikt voor De Bo's Idioticon en Gezelle's Loquela.
| |
| |
Veel minder bekend is de Nederlandse bewerking van Antonius' eerste bundel. Zij verscheen te Antwerpen, samen met de Latijnse uitgave, in 1631 onder de titel: Ghebreken der tonghe, ende middelen om die te verbeteren; uit de ‘Voor-reden’ blijkt dat de Nederlandse berijmer niemand anders is dan de drukker zelf, Jan Cnobbaert. Aan dit taalkundig zeer belangwekkend bundeltje wijdde Prof. C.G.N. de Vooys een studie in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Deel lxx, 1952, blz. 197-206.
A.V.
| |
Nog over het ‘Westvlaamse Landbouwmuseum’.
In het voorgaande nummer van Biekorf, blz. 229, lazen wij met belangstelling de Mengelmare over het toekomstig Landbouwmuseum van West-Vlaanderen,
Koksijde ware natuurlijk een droom, maar ook te Heistaan-zee zou er wel een mogelijkheid bestaan. Bij het verlaten van het station bemerkt men aan de linker hand een juweel van een hoeve uit de 18e eeuw. Woonhuis met hoogkamer, koterijen en schuur staan onbewoond en opgesloten, en behoren het gemeentebestuur toe.
De Bond van de Westvlaamse Folkloristen zou alleszins niet misdoen met een keer zijn licht te gaan opsteken bij de energieke burgemeester van Heist. Het is altijd goed meer dan één pees op zijn boog te hebben en wie weet, wij krijgen misschien nog twee museums? Beter wellicht dan het monumentale en historische Ten Bogaerde zou de hofstede te Heist zich lenen tot het eventueel overplaatsen van enkele typische bijgebouwen als daar zijn: het rossekot, het sjiezekot, de erpelkuil, het ovekot, het zwingelkot. Elders kan men dat wel, waarom zou men dat bij ons niet kunnen?
A.M.
| |
Het Kasteel van Male.
Nieuwe gebouwen voor het St. Trudoklooster uit Brugge worden tegenwoordig opgetrokken op de grondvesten van de oude oostelijke walmuur. Het grondwerk heeft hier gedeelten van veertiendeeuwse muren en keldergewelven verder uitgebroken. Ik had de gelegenheid een reeks foto's te nemen van de doorbroken fundamenten. En de bevoegde instanties zullen voorzeker door opname en opmeting het hunne hebben gedaan om een gedocumenteerd beeld van deze historische grondvesten vast te leggen.
De nieuwe gebouwen komen ongeveer op de plaats be- | |
| |
schreven in de volgende tekst uit de bouwrekening van 1390-1397 (Algemeen Rijksarchief Brussel, rekening nr. 27442):
‘... deux tours tout de nouvel fondeez, lune au coste vers oost empres la chapelle, et lautre la tour corniere vers noort oost, et aussi ou fondement de trois pans de mur de nouvel fondez en guisse de alleez, lun entre la tour vers noort et ladite tour corniere de noort oost, et lautre dicelle tour corniere a ladite tour de oost, et le tierche de ladite tour doost jusque a ladite chapelle...’
Voor de verdere beschrijving, zie mijn studie over Het Kasteel van Male in Handelingen Société d'Emulation 83, 1940-1946, blz. 120-121.
M.C.
| |
Pierlala en Verapa.
Dat de naam Vera-Paz uit de kolonisatiepoging van 1843 (zie boven blz. 201) alhier veel weerklank gevonden heeft, blijkt uit het volgende liedje (door Ivo Van Steenkiste opgenomen in zijn Geschiedenis van Heule, blz. 161; Kortrijk 1889). Het orangistisch getinte liedje dateert uit de hongerjaren 1845 1848. De twee eerste strofen loven nog de welvaart in de Hollandse tijd: het leven was er duur, maar men won ook geld met werken. Nu echter, ten gevolge van het vuur en den à vapeur, zit de werkman in de ellende, hij moet het land uit... naar Verapa.
E.N.
Liedje van Pierlala
1.[regelnummer]
Men spreekt van 't jaar zestien
Van dure en slechte tijden;
Werkmans en ambachtslien,
Die moesten armoe lijden,
En nog en nog, maar elk betaalt het nog
Met geld, met geld, zei Pierlala (2 maal)
En nog en nog, maar elk betaalt het nog.
Van tien hollandsche gulden
Maar elk kweet dan zijn schulden,
Maar nu, maar nu, de werkman roept mon Di(e)u!
Met recht, met recht, zei Pierlala,
Maar nu, maar nu, de werkman roept mon Di(e)u!
Zijn schietspoel is bezweken;
De man zit daar zoo flauw,
| |
| |
Hij kan schier niet meer spreken;
Machien, machien, het vuur is ons ruïn,
't Gaat slecht, 't gaat slecht, zei Pierlala,
Machien, machien, het vuur is ons ruïn.
4.[regelnummer]
Men ziet de spinsters teer
In 't haar te zitten krauwen;
Z'en klappen nu niet meer
Van met een boer te trouwen;
Hun wiel, hun wiel, is brand voor Sint Michiel.
't Is zoo, 't is zoo, zei Pierlala.
Hun wiel, hun wiel, is brand voor Sint Michiel.
5.[regelnummer]
Ziet de schoenmakersgast,
Hij durft schier niet meer hoesten,
Omdat zijn naalden roesten;
Hij zegt, hij zegt, ach God, de tijd is slecht!
'k Weet ook, 'k weet ook, zei Pierlala,
Hij zegt, hij zegt, ach God, de tijd is slecht.
Ik ben steeds droef van geeste;
Ik werk nu zonder knecht,
't Is zoo een arme beeste.
Koleur, koleur, schildert den à vapeur.
Heel schoon, heel schoon, zei Pierlala,
Koleur, koleur, schildert den à vapeur.
Het gras groeit voor zijn deure;
Geen menschen, geen vertier,
't Is als een ijdele scheure;
Malheur! malheur! 't komt door de kracht van 't veur,
't Is waar, 't is waar, zei Pierlala,
Malheur! malheur! 't komt door de kracht van 't veur.
Men hoort geen hamers klinken;
Elk zegt, 't is mager vet,
Men mag geen pintjen drinken.
'k Moet weg, 'k moet weg, zoo waar als ik het zeg,
't Gat uit, 't gat uit, zei Pierlala (2 maal)
Ja, ja! Ja, ja! 'k moet weg naar Verapa.
| |
| |
| |
Slekke.
Wanneer het natte vlas naar de droogweide of veld gevoerd wordt, gebeurt dit op een lage platte wagen. Dat is, in de Leiestreke, de slekke.
Men kent de vleesslekke en de beeteslekke.
Dezer dagen hoorde ik een man van Eernegem te Brussel in het Centraal Station nog een nieuwe ‘slekke’ smeden. De roltrap, die door wenteling de reizigers aan de lopende band naar boven hijst, noemde hij de mensenslekke. Bij d'aankomst van een trein worden de mensen daar in die nauwe roltrap thoope gedrumd, en hij zei: ‘We gaan hier gildig gemalen worden in die mensenslekke!’
| |
Een nieuwe zeispreuk.
Alleman kan alzo met den trein rij'n, zei Beuselinck....
Wanneer iemand zijn werk slecht of maar half doet, zeggen ze te Eernegem:
‘Alleman kan alzo met den trein rij'n, zei Beuzelinck, en zijn puipe zat in zijn keelgat.’
Aanleiding tot die spreuke was 't plotse stoppen van de trein, zodat Beuzelinck van de bank vloog en op zijn knien zat met zijn pijp in zijn keelgat.
G.P.B.
| |
Boekenrijmpje.
Op de eerste bladzijde van een oud fabelenboekje van de hand van de fabeldichter Pieter-Jan Renier, uit de kostschool te Deerlijk, en toebehorend aan de gewezen koster Felix Loquet, destijds (in 1855) leerling van deze school, staat er:
Die hem steelt is een dief,
Want ik ben hem nog niet moe
En hij hoort aan Felix Loquet toe,
Wonende in de Leegstraat te Deerlijk.
Zal hebben een penning van zijn ruis,
Felix Loquet in de school doet wel zijn beste
En God doet thans nog de reste.
L. Defraeye.
|
|