Leprozen onder de galg. Brugge 1534.
In de jaren 1534 36 zien we te Brugge de leprozen aangesteld en door de baljuw bezoldigd als begravers van gehangenen op het galgeveld.
Een gehangene mocht maar begraven worden als het lijk in ontbinding van de galg viel. In de tussentijd hielden de leprozen de wacht bij de galg. Dit blijkt uit de volgende posten van de baljuwrekening 1534-36 van Simon van Halewyn, baljuw van Brugge, (Alg. Rijksarchief Brussel, Baljuwrek. nr. 13784. f. 18 19).
‘Aux malades lepreux et ladres demourans sur les quartiers de Bruges pour ensepvelir les corps des pendus apres quilz sont tumbez du gibet, selon costume, 12 sc. par.’
En kort daarop, nadat Meester Willem een zekere Michiel Stras, alias Caskin, veroordeeld wegens diefte, gehangen had, werden weer 12 schellingen par. betaald: ‘Aux mallades lepreux pour prendre garde et ensepvelir le corps apres quil seroit tumbe.’
Wacht bij de gehangene was er nodig. Een dievenhand, een dievenvinger was immers een gezocht tovermiddel. Te Brugge schijnt dat galgenbijgeloof in de jaren 1530-1550 zeer levendig geweest te zijn. Een pas verschenen studie van Prof. E.I. Strubbe over ‘Zwarte Kunst te Brugge in 1544’ (Volkskunde 54, 1953. 97-107) beschrijft o.m. een tocftt naar het galgeveid die de oneerbare Babe een dievenhand en een ‘stic van de galghe’ moest bezorgen. De onderneming werd uitgevoerd in de duisternis van de nacht, in de volle winter. De leprozen waren dan niet op hun post.
A.V.