Biekorf. Jaargang 54
(1953)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 6]Een rederijkersspel te Handzame
| |
[pagina 130]
| |
Al wilden de tyrannen het christendom uytroyen
Der martelaeren bloet, doet nieuwe christen groyen.
Heiligen Adriaen, onsen patroon
Verkrijgt voor ons het hemelsch loon.
Bewaert uw kercke en prochie altijdt
En van alle onheylen bevrijdt.’
Het bestaan van een Rederijkers-Kamer ter plaatse, alsmede de zekerheid dat we hier met een oorspronkelijk spel van koster Vergote te doen hebben, blijkt ook verder uit volgende regelen, genomen uit de ‘Voorreden’ en ‘Naerreden’: Nu gaet hij [Adriaen] Godes naem (als Paulus) belyden
Voor heel des Keysers hof, waarom hy moet lyden
Een straf en wreede doot, die wij uyt minneconst
Gaen brenghen op thonneel. Daerom bekroont ons jonst,
Ghy al die minnaers syt van d'edel rethorycke.
En speelt geen momusrol, maer laet uw Conste blycken,
wij schrijven niet om Lof of Ere te ontfaen
Maer tot glorie van Godt en heylighen Adriaen.
.........
Want Godt door Adriaen sal uwen helper syn.
Hy is een patroon in peste en quade plaeghen.
Godt sal door syn gebedt dees sieckten van ons jaegen.
Eert Adrianus dan al die op Hantsaem leeft,
Want Godt, voor patroon, hem U gegeven heeft.’
.........
De laatste regels van dit handschrift zijn: Bidt voor ons, o Adriaen,
dat U parochianen gaen
al met u, in 'shemels hof,
Godt daer zynghen eeuwigh lof.
Oock van pest en quaden tydt
uw gemeente dogh bevrijdt.
Bidt voor den coster van de kerck
die t' uwer eer maeckte dit werck.
Joannes-Frans Vergote
coster ende schoolmeester Hantsaem.
Hier volgt de korte inhoud van het stuk dat meer dan 2000, zegge meer dan tweeduizend, alexandrijnen telt. I Deel. Keizer Maximianus, die zijn regering door | |
[pagina 131]
| |
de heidense eredienst luister zoekt bij te zetten, stelt Adrianus aan om een christen-vervolging te beginnen. Deze krijgt de bevelhebbersstaf. Nathalia, de vrouw van Adrianus, komt te vergeefs pleiten voor de christenen. Christenen komen bidden en zingen vóór een kruis. Adrianus laat ze allen gevangennemen. II Deel. Adrianus doet het vuur bereiden om de Christenen te verbranden. Deze echter zijn verheugd. Daarover ten hoogste verbaasd, vraagt hij hen om uitleg. Zij onderrichten hem in het ware geloof, hetwelk hij, door Gods genade getroffen, aanneemt. Hij bekent zijn geloof aan Martellus. De Keizer, door deze laatste op de hoogte gebracht, ontsteekt in woede en jaagt Adrianus van zich weg. Anthimus zal pogen hem, langs Nathalia om, tot de goden terug te brengen. III Deel. Anthimus komt Nathalia boodschappen dat Adrianus' leven in gevaar is: Hij is christen! Vreugde van Nathalia. Zij komt bij Adrianus' kerker en moedigt hem aan. Anthimus is zeer getroffen en wordt ook Christen. Hij meldt de Keizer dat Adrianus nooit zal toegeven en dat hijzelf ook gelooft. De Keizer steekt Anthimus bij Adriaan in de gevangenis. - De twee hovelingen Titianus en Flavius komen de beide helden bekoren. Vruchteloos. Gevolg: Anthimus zal onthoofd en Adrianus gegeseld worden. Geen vrouw zal nog tot de gevangenis toegelaten worden. IV Deel. Adriaan verneemt zijn vonnis. Hij wil zelf zijn vrouw op de hoogte brengen. Een cipier laat hem even buiten. Nathalia, die dacht dat haar man uit vrees weer heiden geworden was, is gelukkig om zijn volharding. Adriaan terug in de kerker; Anthimus wordt onthoofd en hijzelf gegeseld. Nu komt Nathalia, in manskleren vermomd, de kerker binnen. De Keizer en gevolg komen laatste pogingen doen om Adriaan te overhalen. Vruchteloos. Handen en voeten worden hem afgekapt. De martelaar sterft. Wanneer, op bevel van de Keizer, de beulen zijn lijk willen verbranden, worden ze door den bliksem neergeslagen. Nathalia en christenen zullen het lichaam naar Constantinopel | |
[pagina 132]
| |
brengen. - De Keizer vlucht. De Dood zelf komt hem vinden. En treft hem subito. Duivels halen hem weg. - Nathalia wenst bij Adriaan te gaan in den hemel. Hij verschijnt haar in een droom. Zij ontwaakt om te sterven. Een engel komt haar kronen.
Het zal de lezer misschien aangenaam zijn uit het spel zelf een paar proeven te krijgen van koster Vergote 8 dichterstalent. Luister hoe, in het tweede deel, Adriaan, door de genade getroffen, zijn geloof belijdt.
Martellus -
Ick heb op u bevel
De christen doen vermoorden, o Adriaen, hoewel
Sy saghen voor hun gereet, braetpannen, roosters, crauwelen,
Gesmolten arst en peck met d'allerwreetste grauwelen
Die oyt barbaer bedacht, velstropper, sweert en knots.
Wij terghen wel het vleesch maar niet de sieletrots.
Hun groote vlam bleef altijdt even cloeck....
Adriaan -
Zo enten
Sy hun palmen in pynen en tormenten.
Martellus -
T' is wonderlick om zien....
Adriaan -
Een christelick ghemoet en kan geen smert vervaeren.
Ick voele myn ghemoet met desen ancker vast.
Een christelick ghemoet lydt noyt geen overlast.
Een christelick ghemoet bemint de sware plaeghen.
Hoemeer een christen lydt hoe meer dat hij kan draghen.
Lydsaemheidt versterkt. Het is de lydsaemheit
Die tstervelicke vleesch geeft eene onstervelickheit....
In het vierde deel is het de Keizer zelf die Adriaan wil overtuigen van de voortreffelijkheid der heidense goden.
Adriaan -
Het is den grooten Godt en schepper van den Al
Die een goed christen mensch alleene loonen sal,
Want Hij alleene is Godt.
Keyser -
Wel, syn dan oock geen goden
Jupiter en Nepthune met Mars, die syn geboden
Gheeft tot den oorlog, Apollo en Vulcaen
| |
[pagina 133]
| |
Die smeet het blixsemvier om Jupiter te slaen?
Oock Phebus en Auroor en siet men die niet rennen
Door Tassilus ghebiedt en comt men niet te kennen
Mercury en Eolus die uyt den braecken vloet
Den aertebodem ront zijn wynden wayen doet?
Flora geeft ons haer fruyt en Cheres syne vruchten,
Diana 't wilde dier en Bacchus, met genuchten
Gebooren uyt de dye van Jupiter, geeft wyn.
Syn dit niet goden aan wye wy schuldigh syn
Een groote eerbiedigheid?
Om te sluiten een fragment uit het toneel van de marteldood van Adrianus:
Adriaan
(tot Nathalia die vermomd is) -
Mijn lichaem, bloet en leven
Schenck ick aen mynen Godt, en wil als martelaer
Door eene wreede doot Jesus gaen volghen naer
En met een cloecken moet het moortthonneel betreden.
Vraegt Godt victorie voor my door uw ghebeden,
Verlaet my niet, o vriend....
Keyser
(ook tot Nathalia) -
Wat syt ghy voor een gast?
Nathalia -
Myn vorst, 'k heb langen tijd op synen dienst ghepast
En als trauw onderdaen com hem ter doot versellen.
Ick ben de trauwste van alle syn ghesellen
En met gelycke trauw heeft hy myn trauw onthaelt.
Soo wordt den dienst met dienst en trauw met trauw betaelt.
Keyser -
Soo een getrauwen dienst is hij van u niet weerdigh
Die selfs soo ontrauw is. Sa beulen, maeckt u veerdigh!
Capt voet en handen af en straft maer altydt voort
Totdat de domme beest is in syn bloet versmoordt!
Adriaan -
Gheen soeter bancket hebt ghy my oyt ghegeven!
Hier sal myn siel eeuwigh in vreughde leven
In het schoon hemelhof. Vaartwel Nathalia....
Ick ben bereit ter doot....
De 18e eeuw is een arme eeuw voor de Vlaamse letteren. Maar heeft Joannes-Frans Vergote van Handzame niet flink zijn man gestaan? Onze koster zal voorzeker lid geweest zijn van de Rederijkerskamer van Handzame die in 1768 te Roe- | |
[pagina 134]
| |
selare optrad. In deze kamer leefde nog de aloude traditie voort van de ‘Rhetoorycke van Hantzaeme’ die in 1520 door de hoofdkamer Alpha en Omega van Ieper erkend werdGa naar voetnoot(1) en op 1 Juli 1526 deelnam aan de Ommegang te Nieuwpoort. K.S. Zevekote. |
|