Gezelle's Kleengedichtje op Blinde Rodenbach.
Het dertigste van de xxxiii Kleergedichtjes door Gezelle in 1860 te Roeselare uitgegeven, tekent Blinde Rodenbach zoals de dichter hem in zijn Roeselaarse tijd gezien heeft.
Ziet gij traagzaam heen bewegen
Dienen man, die wandelen gaat
Langst de groene wentelwegen,
Waar zijn woonsteê neffens staat?
Ziet gij dat Edel hoofd omhooge
Recht op zijn schouders staan.
Zoekend naar den Hemel gaan?
Ziet gij dat grootmoedig treden,
't Edele zwaaien van dien stok,
En den eenvoud van die leden
In dien simpelen zwarten rok?
Ziet gij?... dankt nu God en looft Hem
Want, die man daar, dien gij ziet,
Hij en ziet u - God beroofde hem
Van het licht - 'n ziet u niet.
Dat gedichtje staat nog in de tweede druk (1872) maar niet meer in de derde uitgave (1881) van Kleengedichtjes. Waarom liet Gezelle het wegvallen? Ten slotte geraakte het weer binnen, na de dood van de Meester, in Laatste Verzen (1901). - Een onafgewerkt vervolg op dat kleergedichtje vindt men tussen de ‘Jeugdverzen’ in de bundel Proza en Varia (1950) van Gezelle door Prof. Dr Fr. Baur samengesteld.
V.