Hutjesgras. Gehoord te Knokke en Westkapelle voor het gewoon straatgras. (Poa annua), het gemeenste onkruidgras dat overal te vinden is. Het is eenjarig en groeit in hutjes graspollen).
Ipuuschen. Wij schrijven dit woord zoals het te Knokke gebruikt en uitgesproken wordt. In Nederlandse spelling: ophuischen. Betekent: ophitsen, aanjagen. Een hond ipuuschen.
Kadeutel. Geestige vervorming van keutel, kuttel, te Izegem.
Kalutteren. Overdrijving van kletteren (Knokke).
Kerpekkelen. Overdrijving van pekkelen te Knokke. Een kerpekkelare is iemand die met korte stapjes gaat, nog erger dan een pekkelare. Ook gezeid van iemand die krom en scheef gaat.
Kladreit (Westkapelle). Het groen slijm dat in 't voorjaar op de grachten komt en uit groenwieren bestaat. Ten onrechte zeggen sommigen Klakreit.
Klokken (Ramskapelle bij Heist): de vruchten van de wilde roos en vandaar ook de wilde roos zelf.
Lammerzak (Dudzele, Knokke): Een grote handzak in stoffe, in netwerk of gebreid om boodschappen te doen of om op reize te gaan. Moet ook elders bekend zijn.
Lattegreel (Knokke; greel = gareel). Tuig van stokken rond de nekke van een koeibeeste in de weide om te beletten dat ze uitbreekt.
Leugenare. Van een leugenare zegt men te Bredene: ‘Moest je den dien geloven en God afgaan - ton (toen) zou je niet lange voor de poorte van d'helle moeten staan!’
('t vervolgt)
J. De Langhe