Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Van de wieg tot het graf. - XIII.
| |
[pagina 272]
| |
Putmaker:
- 't Is van mij van 't zelven
Als ik maar 't geld hebbe om hem te delven.Ga naar voetnoot(1)
Of anders rijmden ze nog: - 't Is een rijke vrouwe,
- Stek ze maar bij de mouwe
en smijt ze maar op 't kerkhof,
t is mij al gelijk waar dat de ziele vaart,
als ik maar 't geld heb van mijn uitvaart.
Te Male en te Sijsele vraagt de pastoor nog:
Heeft hij koeien, heeft hij peerden of heeft hij schapen
Laat ons al te gare een keer luide roepen en wijd gapen.Ga naar voetnoot(2)
Weerom werd de klok geluid als het lijk ten grave gedragen werd. ‘Ze luiden hem naar den hemel!...’ en ze drumden rond de familie om toch maar entwat te zien te krijgen van al die droefheid. En om entwat te horen van de roerende lijkrede, als er bij 't graf gesproken werd, als 't een van 't muziek was of van de raad. Dan klonk het:Ga naar voetnoot(3) ‘Scharen wij ons een laatste maal rond dit gapende graf Helaas deze gapende grafkuil waarin wij staren, daar ligt nu het koude lijk van onzen vriend....’ ‘Vaarwel! - (vooral dat laatste ‘vaarwel’ met trillende stem en de krop in de keel klonk hartverscheurend!) - vaarwel! uw asch zal hier, rustend onder de schaduw van dit kruis, in dezen gewijden grond de verrijzenis op den jongsten dag afwachten.’ ‘Moge uw ziel van uit den Hemel op onze droefheid nederzien en de weemoedige klaagtonen hooren die wij heden tot teeken van dankbaarheid bij uw open graf komen uitgalmen!’ | |
[pagina 273]
| |
Al de zakdoeken - meest rode en met bollen kwamen boven, en 't was neus optrekken en snuiten en snikken en luide klagen enne ‘'t was toch zo'n schone begravinge geweest!’ De muziekmaatschappij, ‘d ermenie van Oelem’, luisterde trouw de begraving op van haar leden zonder onderscheid van rang; - een voorzitter of een eenvoudig jeugdig lid; ze opende de lijkstoet met een langzame klagende ‘doo marsse’ en sloot de begraving met een roerende lijkrede. Maar de meeste mensen hadden geen lijkrede van doen om hun hart te lichten. Een hartroerende uitroep: ‘Moeder, wel moeder toch, laat ons niet alleene!’... En seffens viel daar een vrouwmens in bezwijming en ze droegen haar op een kerkstoel naar de plaatse. De familie neemt ondertussen een snuifje aarde van de aangeboden spade - de mannen eerst - en strooien het kruisgewijs over de kist. Al de omstaanders nemen daarna een greepje van de hoop vers gedolven aarde. Sire Rots deed het nog anders. Hij huilde en kopschudde en stampte er bij: ‘Wel, wel vrouwtje toch! dat we alzoo van malkaar moeten scheân!...’ Hij nam een greepje aarde, vaagde zijn ogen en wierp het zand met een snok over de kist: ‘Nè, da ze ooke, 'k hé toch al een andere in d'ooge!’ Voor een jonge dochter of een jonkheid ging één van de dragers of draagsters - ongehuwden - rond voor een mis, aan 't graf of aan 't kerkhekken, 't Gebruik wilde dat de dragers zelf eerst één frank in de mutse wierpen, 's Zondags riep de pastoor dan af: ‘Gezongen mis voor N. vanwegens de dragers (draagsters)’; er waren soms vijf-zes missen. Sommige families hielden daar niet aan. Toen Louis, de schaapboer, begraven werd, zei Rooslie, zijn zuster, streng vermanend tegen de dragers: ‘En verstaan hé, niet rond te gane! Onze Lewie zal messen genoeg he n!’ Maar Pol, - jonggezel en vriend - pruttelde heel gezapig tegen: ‘Wat wil je er aan doen, Roos. We | |
[pagina 274]
| |
moeten 't doen lijk gewente, wa' zou'n de menschen zeggen?’ Vooraleer het graf te verlaten zegde iemand - de beër of de grafmaker -: ‘De familie en de dragers worden verwacht naar den uitveert en de geburen zijn bedankt!’ De genodigden bidden dan samen een kruisgebed aan 't missiekruis; de anderen keren huiswaarts, want: ‘Niet 'n it, niet 'n bidt.’
Alwie vroeger te St. Kruis een ‘doodkaart’ gekregen had, aanzag zich als uitgenodigd tot de uitvaart. De eerste boerenfamilie die daarmee afbrak kwam in grote schande in 't Gemeentehuis waar ze de uitvaart hielden voor de naaste verwanten. Een anderzweirs riep luidop: ‘Kozen, per naasten zou je beter op je doodkaarte zetten: nota bene, er is geen tafel!’ Daarop ging elk bij zijn eigen vrienden en kennissen aan tafel Nu wordt op de doodbrief een strookje geplakt ‘Gelief de familie te volgen naar de rouwmaaltijd’ of ‘Gelief na de begraving de familie te volgen.’
In den vollen buiten (Oedelem, Sijsele, Stalhille) is zo 'n ‘uitveert’ met 80 tot 100 genodigden nog hier en daar in gebruik. Naast de bloedverwanten (de anderzweirs inbegrepen: als ze in hetzelfde dorp wonen, ook deze van de vierde 'graad; twee uit elk gezin) waren in dit getal begrepen: al de kerkbedienden d.z. kerkmeesters en dismeesters, koster en zangers, pijke en knorre, de vaandeldragers, de grafmaker en de beër of noder; en de misdienaars. Verder nog de lijkedragers en hun vrouw, al de naaste gebuurs van ‘den hoek’ en de pachters. De geestelijkheid at apart in de pastorij.Ga naar voetnoot(1) Om naar zo 'n begraving te komen moest ge dus zeker op een vollen dag rekenen. Als ge in de voornoen in 't dorp aankomt te Stalhille, wijzen ze u onge- | |
[pagina 275]
| |
vraagd: ‘Ginder is den uitveert’; en ge krijgt daar, in dien ‘uitveert’ - d.w.z. in die herberg - een koekeboterham met koffie, en thalven den dienst neemt ge daar, uw dreupeltje, al op de kosten van de overledene. Na de begraving, op de noen, komt een dienster te midden van de strate met een bel om de dreupeldrinkers - meest mannen, maar ook vrouwvolk - uit de staminees te klinken en ze te zamen aan tafel te krijgen. De familie zit afzonderlijk, soms in de ‘kamer’. Er is eten in overvloed = bouillonsoep; aardappelen met boontjes of karotjes (volgens 't seizoen) en koeivlees, een halve kilo per man. En ze kunnen daar mee weg, ze zijn er geen duts op. Na de rouwmaaltijd tikt iemand op de pinte, of er wordt gebeld. Seffens valt al dat gegons van al dat door malkaar klappen stil, ze staan recht allemaal en bidden met de ‘noder’ of een verwante het kruisgebed en de akten voor de overledene. En ze gingen dan samen naar het Lof te drie uur. Daarna aten ze de koekeboterhammen met koffie. Nu eten ze nog de koekeboterhammen, zonder Lof.Ga naar voetnoot(1) Brozetje Claeys, de beder in 't dorp te St. Kruis, had liever een week daghuur verloren dan zo 'n uitveert te missen. ‘Wadde! hè voor aan die grote tafel te zitten alleene, in 't Gemeentehuis, en met zoveel volk, is dat geen eere, dè?’ M. Cafmeyer |
|