Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPhilippus Baldaeus uit de oude Ieperse schepenfamilie baelde, predikant in voor-indië en ceilon,
| |
[pagina 255]
| |
Oost-Indië om er de heidenen te bekeren. Als veldprediker volgde hij er eerst de krijgstochten van de Compagnie tegen de Portugezen. Tot in 1665 bleef hij werkzaam zowel op Ceilon als op de kusten van Voor-lndië. Naast het Portugees maakte hij zich verschillende talen, o.m. het Tamil en het Malabaars, eigen.Ga naar voetnoot(1) Van de Indische mythologie en godsdienstige gebruiken maakte hij een grondige studie, die het derde deel van zijn groot werk zou vullen. Baldaeus draagt zijn ‘papiere Kind’ op aan de beroemde Cornelis De Witt, En deze ‘Opdraght’ wordt terloops een West-Vlaams document. Zij bevat de volgende regels: ‘'t Is genoegh van vroome Mannen te zijn gesprooten, als men standvastigh blijft in de deught, want de slagen van het ongeval raken niet aan de man. Zoo deden mijn Voor-vaderen, die niet zonder eere ten grave daalden: want Anno 1584 als Alexander de Farnese, mijn voorvaderlijke Stadt Yperen zoo hart benauwde, datze haar most overgeven, zoo weygerde mijn over Grootvader niet, nevens drie andere voorname mannen hem te pande te laten stellen, op het Slot van Gent, om de vroome en trouwe Borgers voor overlast te bewaren, en van schoffieringe en onheylen te verzekeren, en de Stad te bevrijden van plunderinge, haar troostende goet en alles te verlaten, ja ook haar Vaderlant, dewijl de vryheyt der gewisse haar niet wiert ingewillight. Zulke voetstappen zoude ik gaarne volgen: want 't is een groot werk Staat ofte Kerke te konnen dienen..,’ Philippus Baldaeus was dus een achterkleinzoon van een Baelde uit Ieper. Een zeer bekende en voorname Ieperse familie; men kan haar stam nagaan tot in de 15e eeuw. Baelde 's uit Westnieuwkerke kwamen zich 1460-80 vestigen te Ieper en deden er in laken. In de 16e eeuw zijn de Baelde s een van de grote schepenfamilies van de Vlaamse lakenstad.Ga naar voetnoot(2) Michiel Baelde (zoon van Nicolaas en Maria Rubau) had in | |
[pagina 256]
| |
1578 de partij van Ryhove en de Gentse Calvinisten gekozen; hij werd raadsheer, schepen en lid van het college der Notabelen (XVIII mannen). Bij de overgave van Ieper aan Farnese (April 1584) werd de stad, om plundering te voorkomen, op een rantsoen van 20,000 gulden gesteld. Voor deze som werden de raadsheren Michiel Baelde, Daniel Langespee, Herman van Otten en Pieter De Wilde als gijzelaars medegenomen. De stad bleef in gebreke die som te voldoen; zij werden gevangen gehouden totdat zij de som zelf betaalden. En de stad Ieper bleef immer in gebreke hun erfgenamen die som terug te geven. Zo leert nog heden een traditie bij de Hollandse tak van de Baelde s.Ga naar voetnoot(1) Michiel Baelde vestigde zich te Delft waar hij overleed 30 December 1630 in zijn 81ste jaar. Hij is de stamvader van de tegenwoordige Hollandse tak der Baelde 'sGa naar voetnoot(2) Zijn achterkleinzoon, onze Philippus Baldaeus, werkte gedurende tien jaar in een gebied dat pas op de Portugezen veroverd was en als een van de best ontwikkelde christenheden op de roemvolle ‘missie-route’ van S. Franciscus Xaverius bekend stond. De mannen van de Oost-Indische Compagnie waren alleen uit op zaken en hadden weinig of niets over voor missiewerk. Baldaeus stond in bewondering voor die Jezuietenmissies van Malabaar en Koromandel en Ceilon, in bewondering nog meer voor de figuur van de Apostel van Indië wiens leven en werk hij leerde kennen in de literatuur van de Sociëteit zelf: de Italiaanse Geschiedenis der Jezuieten van P. Bartoli en de Portugese Xaverius-biographie van P. Lucena. Hij droomde er van de catechetische methode van de Jezuieten voor eigen rekening over te nemen, in het veroverde gebied scholen met de bijbel te stichten en de katholieke christenheden voor de Hervorming te winnen. De bewindhebbers van de Compagnie voerden echter, in Voor-Indië althans, een politiek van tijdelijke verdraagzaamheid tegenover de Roomse missies o.m. wegens gebrek aan eigen zendelingen. Gebrek aan steun zou ten slotte de dappere Baldaeus ontmoedigen. In 1666 keerde hij in patria terug, werd predikant te Geervliet bij Rotterdam en wijdde zich geheel | |
[pagina 257]
| |
aan de bewerking van het studiemateriaal dat hij in het Oosten verzameld had. De vrucht er van was zijn beroemde Beschrijving. Merkwaardig zijn de bladzijden waarin hij de figuur en het werk van St. Franciscus Xaverius oproept. Aanleiding daartoe is de beschrijving van Goa, alsdan de hoofdstad van Portugees lndië, waar de Gesù-kerk met het graf van de grote Apostel een zeer bezocht heiligdom was. Baldaeus verhaalt eerst de plechtigheden te Goa en de roem van Xaverius bij het volk; hij geeft een vertaling van de heerlijke rede van de heilige tot degene die hem de reis naar Japan en China afraadden. En hij besluit (I, 78-79) als volgt: ‘Waarlijk een heerlijke en Godzalige Reden, waardigh om van alle Dienaren (predikanten) betracht te werden: En zoo als de woorden Xavierii waren, zoo zijn daden: Want van Goa vertrokken zijnde, ende op Malacca aangelant, begaf hij zich in een Jonk, zijnde een Chinees Vaartuych, die hem na Japan voerde, hy lande gelukkigh aan,., en terstondt, begon hy de Japansche tale aan te leeren, en alle zijn krachten in te spannen, om het Christendom aldaar te planten. Zoo schaamde zich dien grooten Leeraar niet, het A B C Boek in de handt te nemen, en om Christi wille een Kindt te worden, om Jesu veel Zoonen en Kinderen toe te brengen... Waarlijk een onuytsprekelyke en heyligen yver in een Leeraar, zelden te vinden onder het grootste getal, en indien de Godsdienst van Xavierius met d'onze over een quam, waarlyk hy ware ook by ons als een anderen Paulus te achten ende te eeren... De bequaamheden Xavierii om Christi zake te bevorderen, konnen mijn gedachten nauwelijks begrijpen, veel min mijn swakke veder uyt-drukken: Want merk ik aan zijn lankmoedigheydt en verdraaghzaamheydt, om 't heyligh nat des Evangeliums in kleyne en groote vaten, met druppelen te gieten; zijn verdraaghzaamheydt in wederwaardigheden, zoo mach ik zeggen met Paulo: Wie is tot deze dingen bequaam? En men zoude met reden wenschen, dat Franciscus Xavier ons ware: Talis cum fuisti utinam noster esses aut fuisses...’ Zo schreef de vrome en ijverige predikant uit de stam van de Ieperse wetheer Michiel Baelde, die de fleur van zijn leven had gewijd aan ‘dat heerlijk voorwerpzel: de bekeeringe der zielen, die onder de strikken des Satans gevangen waren’ (Voor-Reden), Zijn welgemeende lofspraak mocht, bij de 400ste verjaring van de sterfdag (2 December 1552) van de Apostel van Indië, wel eens opklinken uit de stille foliant waarin zij verscholen ligt. A.V. |
|