Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Een raadsel op de verwantschapMen vermoedt niet tot welke alleronwaarschijnlijkste toestanden een huwelijk soms kan leiden. Zo werd - dat is nu enkele jaren geleden - een zekere Blancheton te Parijs wegens diefte vervolgd, en... vrijgesproken, omdat de rechtbank niet wijs kon worden uit zijn familietoestand.Ga naar voetnoot(1 De zaak was namelijk dat hij de nalatenschap had ontvreemd van een dode, waarvan zelfs de scherpzinnigste notaris moeilijk had kunnen uitmaken in welke graad hij wettelijk met hem verwant was. Het huwelijk waaruit die verwarrende verwantschap voortsproot, was nochtans niet buitengewoon; Blancheton was immers in het huwelijk getreden met een weduwe, waarvan de dochter op dezelfde dag met zijn vader-weduw- naar trouwde. Het was dus een huwelijk met dubbele verwantschap, alleen maar was de weduwnaar met de dochter en de weduwe met de zoon getrouwd, zodat een soort van ‘gekruiste’ verwantschap ontstond. Dat was het dat de koddigste gevolgen had, want zoals de getuige Garreau kwam verklaren: ‘Vader Blancheton was de schoonzoon van zijn zoon, die dus, de schoonvader van zijn vader was, aangezien de vader getrouwd was met zogezegd de stiefdochter van zijn zoon, waarvan de dochter de schoonmoeder van haar moeder werd.’ En om de toestand nog ingewikkelder te maken, werd een meisje bij vader Blancheton, en een jongen bij de zoon Blancheton geboren, zodat Garreau terecht kon verklaren dat die jongen eigenlijk de schoonbroeder van zijn grootvader was, en dat meisje de schoonzuster van haar grootmoeder. Bij het overlijden van vader Blancheton nu, had de zoon Blancheton enkele spullen van zijn vader meegenomen, en de weduwe deed gelden dat de aflijvige als schoonzoon van haar zoon geen recht op de erfenis kon doen gelden. Men | |
[pagina 247]
| |
ziet tot welke alleronwaarschijnlijkste verwantschap een dergelijk huwelijk kan leiden. Dat is niet slechts waar voor een dergelijk, maar ook voor andere soortgelijke huwelijken, niet alleen op onze dagen, maar vanzelfsprekend ook vroeger. In de middeleeuwen heeft dat zelfs aanleiding gegeven tot een raadselliteratuur, die zich vooral ontwikkeld heeft in verband met de beroemde Lectura super arhoribus consanguinitatis et affinitatis van Johannes Andreae. Men schepte er vermaak in, allerlei gevallen te bedenken die, ten minste in schijn, onmogelijk waren, zoals het geval van iemand die tweemaal huwde met weduwen, die kinderen uit hun eerste huwelijk hadden, wat niet verhinderde dat de kinders van de eerste weduwe met die van de tweede konden huwen. Dat geval wordt dan als een Enigma opgegeven met de titel: ‘Quod duo fratres cum duabus suis soronbus possunt contrahere matrimonium’Ga naar voetnoot(1). Al is het met met zekerheid uit te maken waar en wanneer die schoolvossige humor ontstaan is, toch is men geneigd er de auteurs van in het XVe eeuwse Duitsland te plaatsen. Die literatuur bleef echter niet tot Duitsland beperkt, ook bij ons waren dergelijke raadsels onder de rechtsgeleerden in omloop. De volgende versjesGa naar voetnoot(2) geven er een bewijs van: De joncvrauwe zeght:
Anscaut dit wondere, ghij vrienden vercooren
Ende die in ymagineren nemt solacie.
Want dese twee jonckers, staende hiervooren.
Zijn mijn oems, van mijns vaders nacie;
Dander twee hierachter, bij der Gods gracien,
Zijn mijn oems, van mijnder moederlicker zijden;
Ende deze drie kinderen, mijnder herten jubilacie,
Zijn mijns zelfs kinderen, daerin ic verblijde;
Ende dese oude man es nu ten tijden vader van al
Ende mijn getrauwet man; nu merct hoe dit wezen can.
| |
[pagina 248]
| |
De joncman vraecht:
Ghij vrauwen fijn, wilt mij cort brieven
Wiens kinderen dit zijn, eyst hu ghelieven.
De joncvrauwe antwoordt:
Wij sullent hu berechten bij bescheede,
Wilter up letten, ghij werdes te vroedere;
Wij zijn deser kinderen grootvrauwe beede,
Ooc es elc onser van hemlieden moeder,
Ze zijn daertoe onser mannen broedere,
Ende ons kinderen zijn onser kinderen vadere,
Elc oom van anderen, God zij huers behoedere,
Want het es van gherechten bedde algadere.
Hoe dit bijcomt, weest daeraf gheradere.
Is er, onder de lezers, iemand die ‘gheradere’ wil zijn? Eg. I. Strubbe. |
|