Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
De slag bij ‘VanderotteDe glorierijke zegepraal van de Vlaamse gemeentenaren in de veldslag der Gulden-Sporen heeft alles wel beschouwd maar een verwonderlijk geringe weerklank toen gevonden over de grenzen van onze gewesten, althans naar het Oosten toe. Daarop werd reeds gewezen en daaraan mag toch worden herinnerd nu het Vlaamse volk zich opmaakt om plechtig deze victorie te herdenken en hare ver dragende politieke gevolgen. Meer kronieken van 't begin der 14e eeuw en van later dan wij nu geneigd zouden zijn voorop te zetten, beperken zich bij de blote aanhaling van het roemrijke wapenfeit bij Kortrijk, zo ze het niet algeheel verzwijgen. Hierom zij toegelaten aan te stippen dat het vluchtig staat ingelast in de ‘Oberrheinische Chronik’, waarvan het handschrift voorhanden ligt ter universiteitsbibliotheek van Freiburg im BreisgauGa naar voetnoot(1). Ze blijkt het werk te wezen van een onbekend, doch zeer ontwikkeld man, die vermoedelijk in betrekking stond met de Duitse Ridderorde en zich in 1337 aan het optekenen zette. Hij bracht als 't ware een model van middeleeuwse wereldgeschiedeniskronieken tot stand, dat alreeds de aandacht verdient wegens de verstrengeling van sagen en historische feiten, die het aandurft. In hoofdzake ging het uit op de opsomming van de pausen en keizers, die achtereenvolgens het bewind waarnamenGa naar voetnoot(2). Gekomen dan aan de regering van de Roomse koning Albrecht I, zoon van Rudolf van Habsburg, die op 2 Juli 1293 Adolf van Nassau uit da weg ruimde, verhaalt de ‘Oberrheinische Chronik’: | |
[pagina 171]
| |
‘Dar nach richset kùning Albrecht. Bi sinen ziten beschahen fil strite zwischent dem kùninge von Francrich und den Flemingen, und die Flemingen gesigten, und wart der edele grave von Arteis und fil banerherren und Frantzoeis erslagen’Ga naar voetnoot(1); wat betekent: ‘Daarna heerste koning Albrecht. In zijn tijd geschiedden vele oorlogen tussen de koning van Frankrijk en de Vlamingen, en de Vlamingen zegepraalden en de edele graaf van Artesië en vele baan- derheren en Fransen werden gedood.’ Het mag gezegd dat deze aantekening de geschiedkundige gebeurtenissen van 1302 kort, maar goed samenvat, Om meer aandacht verzoeken wij hier nochtans voor een uitlating in het 16e eeuwse ‘Raisbuch’ van de geboren Oostenrijker H.G. Ernstinger. Dit reisverhaal werd anno 1877 volgens het originele handschrift, in de toenmalige Hofbibliotheek van Darmstadt berustend, in druk uitgegeven door Dr Ph. A.F. Walther, als 135e publikatie van de wetenschappelijk zeer hoogstaande reeks van de ‘Litterarische Verein in Stuttgart’Ga naar voetnoot(2). De schrijver was waarschijnlijk in 1570 te Innsbruck geboren en wel uit de zeer goede stand, vermits zijn vader. Hans Ernstinger, als raadsheer van keizer Ferdinand en nadien als secretaris voor het Tyrolerland fungeerde. Hij werd mettertijd een voor die jaren verwonderlijk veelbereisd man doorheen Midden-Europa, Italië, Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. De opsomming van de steden alleen, waar hij de voet stelde, behelst niet minder dan 307 namen. Een aantal van zijn tochten ondernam hij als begeleider van jongelingen van adellijken huize, die in den vreemde gingen studeren of volmaking van hun opvoeding zoeken du’ als een soort praeceptor. Wij blijven zelfs bij ons vermoeden dat hij zijn ‘Raisbuch’ net aanvatte om zo nodig te gelegener tijd bij zijn opdrachtgevers het bewijs te kunnen voorleggen, hoe stipt hij zich van zijn taak had gekweten. | |
[pagina 172]
| |
In elk geval verwierf zijn geschrift, behalve voor de plaatsnaamkunde, waardevol belang voor de kennis van de Centraal-en Westeuropese steden en hun merkwaardigheden in de vroege 17e eeuw... en ook voor die bij ons in Vlaanderen. Immers op 13 September 1606 aanvaardde hij met zijn twee aan zijn toezicht vertrouwde jonge landgenoten een ‘raisz in die Niederlande’Ga naar voetnoot(1) blz. 227-244, die van Parijs naar Antwerpen leidde. Na vier dagen oponthoud in onze voorname Scheldestad gingen ze de weg terug naar de Franse hoofdstad, ‘von Antorff wider nach Paris’Ga naar voetnoot(2) blz. 244-252., waar ze op 12 October, dus na dertig dagen, weer belandden. Ernstingers reisaantekeningen vallen beslist leerrijk uit wat de kennis aangaat van onze Vlaamse gouwen in vroeger tijd. Dankbaar heeft Dr Jan Alb. Goris ze reeds benuttigd in zijn bekende loflied op Antwerpen: ‘Hoe reizigers Antwerpen zagen’Ga naar voetnoot(3) Lof van Antwerpen, blz. 52-59. Brussel 1940. en ik deed 't op mijn beurt in mijn opstel ‘Vreemdelingen te Mechelen’Ga naar voetnoot(4) In ‘Mechelsche Bijdragen’. VI, 1939, blz. 20-24.; verder koester ik nog immer de hoop eenmaal beide hierboven bedoelde reisrelazen in hun geheel en toegelicht te kunnen opnieuw uitgeven. Ik wil er hier al opwijzen dat de drie reizigers de tocht Antwerpen-Parijs via Gent, Olzen - ofte: Olsene, - Cortrick, Courtray en L'Isle, oder Rüssl’ aflegden, aldus het heden ten dage toeristisch zo aantrekkende Brugge geheel terzij latende! Nuchter schildert Ernstinger het toenmalige KortrijkGa naar voetnoot(5) blz. 247. als een van de oudste steden van het gewest Vlaanderen, een versterkte, goede stad, met zindelijk geplaveide straten en een groot plein, waar zich ook een slot verhief en veel laken en kloek lijnwaad vervaardigd wordt. Zijn interessantste vermelding luidt evenwel: | |
[pagina 173]
| |
‘Nit fehr van diser statt ligt Vanderotte, bey welchem orth anno 1301 Philippus der schön genent, könig in Franckreich, der 4 diss namens, ain grosse schlacht verloren mit Philipo, grafen von Flandern, darinn über 1200 franzosen gebliben.’ In vertaling luidt ait: Niet ver van deze stad ligt Vanderotte, bij welke plaats anno 1301 Philippus, de Schone bijgenaamd, koning van Frankrijk, de 4e van die naam, een grote veldslag heeft verloren tegen Philips, graaf van Vlaanderen, waarin meer dan 1200 Fransen gebleven zijn. Deze aantekening heeft geheel en gans de allure van een duidelijke verwijzing naar de Gulden-Sporenslag. Evenwel, ze doet opkijken én om haar minder juist jaartal 1301 én om het opgegeven aantal van Franse gesneuvelden: slaat het alleen op ridders onder hen, gaat het zo heel wat hoger den wij steeds vernamen; slaat het op alle Franse doden zonder meer, zo blijft het enkele duizendtallen beneden het algemeen aanvaarde. Ze doet nog meer opkijken om de onverhoedse inlassing van een toenmalige Vlaanderse graaf Philippus. Dwingt ze ertoe een verwarring te onderstellen met de bekwame Filips van Chieti, nog een zoon uit het eerste huwelijk van graaf Gwijde van Dampierre, die in de maand Mei van 1303 uit Italië kwam opdagen en als ruwaard van Vlaanderen op zijn beurt suksessen in Artesië behaaldeGa naar voetnoot(1)? Ze zal nog wel het meest doen opkijken om de opgenomen plaatsnaam ‘Vanderotte’! Hoe is Ernstinger aan die toponiem geraakt? Hangt die benaming vast met enige geslachtsnaam uit die jaren in de Groeningerstreek? Behelst hij een allerlaatste naklank van 't Vlaamse ‘(Groeninger)kouter’, verminkt gevat door het vreemde, oostenrijkse oor P Houdt hij verband met | |
[pagina 174]
| |
‘roten’, dat - naar men mij van Westvlaamse zijde bevestigde - in het huidig dialekt van het Kortrijkse nog ‘rotten’ luidt, weshalve ‘van de rotte’ misschien kan worden volledigd tot ‘van de rootbeek’? Vermoedelijk toch is niet uitgesloten te achten dat ook onze beroemde Groeningebeek diende voor roten van het vlas. Ik kan echter alleen deze ene na de andere vraag stellen in hoopvol vertrouwen dat een onzer lezers de gewenste opheldering zal weten te verstrekken, waarvoor hem bij voorbaat warme dank is toegezeid. Robert Foncke. |
|