Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
[Nummer 7-8]Gulden sporen te KortrijkVan vergulde of ‘gulden’ sporen die, als trofee van de overwinning op Groeninge, in de stad Kortrijk bewaard werden, is er geen enkel getuigenis voorhanden van vóór 1382. De letterkundige bronnen die de gebeurtenissen van einde 1382 verhalen, namelijk de verwoesting van Kortrijk na de nederlaag van de Gentenaren te Rozebeke, zijn ook de eerste die vergulde sporen van Franse ridders uit 1302 vermelden. Deze bronnen zijn uitsluitend Franse kronieken. De oudere, Vlaamse zowel als Franse, kronieken die de Sporenslag beschrijven, vermelden alleen de algemene plundering van het slagveld door de overwinnaars. De volgende gegevens kan men daaruit bijeenbrengen. | |
Plundering van het slagveld in Juli 1302.De Gentse Minoriet getuigt dat de buit van de overwinnaars aanzienlijk was; hij noemt in het bijzonder: wapens, tenten en allerlei uitrusting. De jongere Chronographia (Anciennes Chroniques de Flandre) vermeldt daarenboven paarden en lastdieren, goud en zilver, alsook banieren die vóór het kasteel van Kortrijk werden opgesteld om de belegerden tot de - spoedig uitgevoerde - overgave te bewegen. Gilles Le Muisit noteert, naast de plundering van het legerkamp met | |
[pagina 154]
| |
tenten en bagage, ook de buitmaking van wapenrustingen en juwelen op de gevallen ridders. Lodewijk van Velthem zegt uitdrukkelijk dat de plundering eerst daags na de veldslag begon.Ga naar voetnoot(1) De nacht van II op 12 Juli werd het slagveld bewaakt om vervroegde plundering te voorkomen: ‘sine lieten niemen scumen, tot ander dages wel betide.’ Maar dan, op 12 Juli in de vroegte, begon een plundering in regel: ‘Des ander dages, doe waest tijt
Dat elc besach om profijt.’
En hij beschrijft het ‘uitschudden’ van de gevallen ridders: ‘De doden dadensi, alsi hem onden,
Ende namen dat si onder hem vonden.
Si storten hem die wapen uut.
Al moedernaect, toter huut.
Scone lichamen sachmen daer vele.’
Dat uitschudden gaf de Vlamingen pantserhemden, maliënkolders en wapenrokken in de hand, en daarmede ook de sporen die op het stalen schoeisel vastgesnoerd waren. Uit de tekst van Velthem mag men dus afleiden dat ook riddersporen in het bezit van plunderende ambachtslieden zijn gekomen.Ga naar voetnoot(2) De vechtsporen van de ridders waren niet altijd verguld. Uit de rekening van 1302 van de gevallen aanvoerder, graaf Robrecht van Artesië, weten we dat zijn nieuwste vechtsporen niet verguld waren.Ga naar voetnoot(3) De sporen, zelfs als ze verguld waren, behoorden zeker niet tot het aantrekkelijkste van de buit. Kost- | |
[pagina 155]
| |
baar waren vooral de tenten en paviljoenen, de geborduurde zijden wapenrokken, het fijne zadeltuig en de bekleding der paarden, de Oosterse sabels en zwaar den. Velthem verzint zelfs een poëtische naam voor de Pottelberg, waar het Franse legerkamp opgeslagen was, en noemt hem ‘Berch van weelden’. Men mag aannemen, gezien de samenstelling van het Vlaamse leger, dat het grootste deel van de buit naar Brugge werd medegenomen. Over verzameling van een symbolische trofee laten de bronnen niets vermoeden. Toen Willem van Gulik op 15 Juli zijn zegevierende intrede deed te Gent, voerden hij en zijn gevolg geen trofeën mede, maar wel hun eigen wapenrustingen om het volk te tonen: ‘Hoe si geaventuert hadden haer lede,
Ende hoe haer wapen waren benet
Metten bloede ende besmet,
Ende dorhouwen ende dorsteken,
Om dat menre te merre af soude spreken...’Ga naar voetnoot(1)
De inwoners van Kortrijk betaalden ondertussen het gelag. De Fransen hadden in Juni, vóór de belegering van het kasteel, al da voorraden uit de stad opgeëist en in de versterking opgeslagen, zonder enige vergoeding. Bij de capitulatie van 13 Juli beloofden Gwij van Namen en Willem van Gulik een vergoeding voor de geleden schade. Het bleef bij een belofte. Twee jaar later waren de uitgeplunderde Kortrijkzanen nog steeds niet vergoed, zoals blijkt uit een klachtbrief van ‘li povre gent de Courtray’ gericht aan Gwij van Namen. ‘Zorg voor de schadevergoeding, zo smeken de geteisterde inwoners twee jaar na de veldslag, anders zijn we alles kwijt en moeten we uit armoe het land verlaten: heb medelijden met ons.’ (2) | |
[pagina 156]
| |
De verwoesting van Kortrijk in 1382 en de trofee van 1302.Tachtig jaar na de plundering op Groeninge wordt dus voor het eerst gewag gemaakt van een ‘trofee van 1302’ die te Kortrijk bewaard werd. Het bericht stamt van Franse zijde. Geen enkele Vlaamse kroniek heeft het vóór de 16e eeuw overgenomen.Ga naar voetnoot(1) De brand van Kortrijk sna de slag bij Rozebeke staat in onze historische literatuur gemerkt als ‘de revanche voor 1302’. De algemeen herhaalde voorstelling van de gebeurtenissen is de volgende. De zegevierende Franse koning toonde zich vergevingsgezind jegens al de andere opstandige gemeenten die, behalve Gent, inderhaast de knieval deden, de oorlogsschatting betaalden en paus Clemens erkenden. Alleen voor Kortrijk was geen pardon. Zonder verwijl trok het Franse ridderleger naar de stad van de Gulden Sporen. Graaf Lodewijk noch hertog Philips konden de wraakneming verhinderen. In dit uur der vergelding ging de trofee van de ‘gulden sporen’ verloren samen met de beroemde stadsklok die door de hertog naar zijn hoofdstad werd overgevoerd. De verwoesting van Kortrijk werd tot nu toe nooit volledig in het kader van de Franse veldtocht van 1382 behandeld. Hier volgt de samenvatting van een uitvoeriger onderzoek dat onmisbaar is om de waarde van de getuigenissen betreffende de trofee te bapalen.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 157]
| |
Het Franse kruisleger had Arras verlaten 4 November, de Leie te Komen overgestoken 10 November en kampeerde tot daags vóór Rozebeke (27 November) op de hoogten rond Zillebeke-vijver (Verbrande Molen). Na de slag trok de koning in de richting van Brugge, stopte echter te Torhout en was reeds 1 December te Kortrijk. Hij verbleef aldaar tot 18 December. Over Doornik en Compiègne bereikte hij Parijs waar hij reeds 11 januari de bloedige repressie van de opstandige burgerij inzette. | |
[pagina 158]
| |
ning met de Maillotins te Parijs. Tot vertroosting kregen zij Kortrijk. Althans gedeeltelijk, want een Frans garnizoen hield toezicht op de goede gang van de plundering; de openbare gebouwen werden aldus ten dele gespaard. Weggedolven geldschatten werden bovengehaald. De poortershuizen werden geplunderd en ten slotte in brand gestoken. Ridder Philips van Poelvoorde, in December 1382 tot baljuw van Kortrijk aangesteld, zou zich naderhand toegeeflijk tonen voor de poorters die ‘groot verlies van de Bertoenen hadden’. Het geval Kortrijk was dus een uitzondering en als zodanig wordt de verwoesting van de Leiestad door Froissart en de Franse kronieken duidelijk gemotiveerd. Hun gegevens zijn de volgende. Bij de zegeviersnde Franse ridders in 1382 roept de naam Kortrijk de nederlaag op van hun voorouders in 1302. De stad, weleer het graf van zoveel ridders, bewaart (zo vertelt men) een trofee van vergulde sporen en wapenrokken. Niet de aanwezigheid van een trofee ontsteekt de revanche-geest van de koning en de ridders, wel het bericht dat men er jaarlijks de opgeborgen trofee te voorschijn haalt om er spottenderwijs mee om te gaan en luidruchtig feest te vieren. Naast deze aantijging wordt nog een andere reden voor de ontstemming van de koning aangehaald: op de archiefkamer te Kortrijk zou men een brief van de Parijse Maillotins hebben ontdekt waaruit bleek dat Kortrijk, zowel als Gent, heel bijzonder in het ‘democratisch complot’ van Etienne Marcel betrokken was. Niet zonder reden waren magistraat en poorterie naar Gent gevlucht. | |
[pagina 159]
| |
De koning had dus, volgens de kroniekschrijvers, redenen te over om Kortrijk te straffen; de verwoesting van de stad bekoelt dan ook Froissart geen ogenblik in zijn geestdrift voor de ridderij. De teksten reppen geen woord over het lot van de trofee. Werden de sporen en wapenrokken weg-en meegenomen? en door wie? en waarheen gebracht? Of werden ze vernietigd? Geen woord daarover. Alleen van het beroemde stadsuurwerk ( ‘Manten en Kalle’) vernemen we dat de hertog het, na de plundering, van de toren liet afhalen en naar Dijon overvoeren. | |
Het getal der vergulde sporen.Het getal door de verschillende Franse kronieken en Froissart opgegeven is vast en bestendig vijfhonderd paar,Ga naar voetnoot(1) Dat afgeronde getal 500 geeft kennelijk de traditie van de Franse adel weer tachtig jaar na 1302. De Franse ridders van 1382 - derde generatie uit deze van 1302 - waren dragers van een vaste overlevering betreffende het aantal gevallen ridders op Groeninge. In hun opvatting en groepstaal was een paar vergulde sporen één ridder. Het getal 500 geeft zeker geen telling weer van de sporen ener Kortrijkse trofee, maar wel een in 1382 levende Franss traditie. In de 16e eeuw ontstond een Vlaamse traditie van zeoenhonderd vergulde sporen uit een misvatting van literaire teksten uit de 15e eeuw. De rhetoricijnse zegging ‘bet dan 700 vergulden sporen’ figuurlijk voor ‘ridders’, werd, in het licht van de trofee uit de Franse bronnen, geïnterpreteerd als zoveel eenheden van deze trofee,Ga naar voetnoot(2) Het getal 700, eenmaal in de Excellente Cronike (1531) overgegaan en door jacob De | |
[pagina 160]
| |
Meyere onder het jaar 1302 van zijn Annales (1561) ingelast, stond een succes te wachten dat tot op onze dagen standhield. Onze Vlaamse annalisten van de tweede helft der 16e eeuw hadden echter geen vrede met de bescheiden getallen 500 en 700. De meer dan 3000 krijgsrossen (dextrarii) die de Gentse Minoriet op Groeninge laat begraven, had Jacob De Meyere in ruiters (geen ridders!) omgezet en het getal afgerond tot ‘meer dan 4000’.Ga naar voetnoot(1) Oudegherst (1570) heeft daarop de 700 literaire ‘vergulden sporen’ vervangen door 4000, Despars (1590) berekende een trofee van 3000 paar = 6000 vergulde sporen. De leerlingen van het Brugse Jezuïetencollege lieten, in hun rhetorische voordracht van 1605, hun toehoorders de keus tussen 700 en 4000 eenheden.Ga naar voetnoot(2) De hoge cijfers ziet men vervaarlijk veld winnen in de 18e eeuw. Twee factoren werken daaraan mede. In de jaren 1700 verschijnt, in geleerde werken, voor het eerst de benaming ‘Sporenslag’ (Journée des Eperons); ook de naam ‘slag der vergulde Sporen’ komt een eerste maal voor.Ga naar voetnoot(3) Deze benaming wordt telkens verklaard door het overgrote aantal sporen op het slagveld gevonden. Daarnaast deed eon vergelijking met de classieke Oudheid haar deel. Hannibal, zo vertelt een Latijnse anecdote, liet op het slagveld te Cannae de gouden ringen van de gevallen Romeinse ridders verzamelen: juist geteld 5630, vulden zij drie korenmaten en werden als trofee naar de senaat van Carthago gezonden. Villaret (1770) ontwikkelde de vergelijking van de trofee van Groeninge met deze | |
[pagina 161]
| |
van Cannae en brengt natuurlijk daarbij het maximum, de 4000 paar sporen, naar voren.Ga naar voetnoot(1) De voorkeur van de geschiedschrijvers gaat dan ook algemeen naar het getal 4000, door sommige beschouwd als 4000 paar, door andere omgezet in 8000 eenheden. Deze hoge getallen beheersen de historische literatuur tot aan Conscience Lesbroussart (1789), Dewez (1807 en 1816), De Smet (1821), Van Duyse(1824), Delepierre (1834), Warnkönig (1835), Vander Maelen (1836), Lansens (1837) scharen zich trouw rond het getal 4000 of zijn meervoud 8000. Sommige laten de opgeraapte sporen en bloc trofee worden; andere zoeken een minnelijke schikking met het getal 500 dat zij behouden als getal van de trofee. Men vindt dus de combinaties: 4000 paar (buit) - 500 paar (trofee); 8000 (buit)-500 (trofee).Ga naar voetnoot(2) De terugkeer naar de traditie 700, voorbereid door | |
[pagina 162]
| |
Goethals Vercruysse in zijn Kortrijks Jaerboek van 1814, werd door zijn vriend Voisin verder geleid in 1834. Doorslaande was ditmaal de stem van het 18e eeuwse schilderij uit het klooster van Groeninge dat, samen met het Lieve-Vrouwenbeeldje, in de Sint Michielskerk was terechtgekomen. Dit doek, dat een marmeren gedenkplaat nabootst, copieert eenvoudig de historisch waardeloze passus uit de Excellente Cronike (1531) betreffende de gevallen ridders. Reeds in 1823 had Prudens van Duyse de tekst van dat schilderij opgenomen, in 1837 deelde hij hem mede aan Conscience die weldra ter plaatse zelf, opgetogen, de overeenstemming vaststelde tussen de tekst van de Excellente Cronike en dat ‘epigraphisch document’ uit het Groeningeklooster dat niets anders dan een copie van dezelfde tekst was Conscience, gesterkt door de nota van Voisin, twijfelde niet meer: in zijn Leeuw van Vlaenderen (1838) worden 700 vergulde sporen op het slagveld verzameld en voltallig aan het gewelf van de O.L. Vrouwkerk gehecht.Ga naar voetnoot(1) Na Conscience krijgt het getal 700 de overhand. Moke (1839), Juste (1840) en Le Glay (1843) volgden hem onmiddellijk. In 1853 zien we tegelijk de gezaghebbende schrijvers Namèche en David dat getal in hun historische werken opnemen, en dan nog met de interpretatie door Conscience in zijn Geschiedenis van Belgie(1845) herhaald: de 700 gevonden sporen werden op hun geheel een trofee en spreken van 700 gevallen ridders, daar elke ridder maar één spoor droeg.(2) Toch werd deze versie niet zonder persoonlijke emen- daties overgenomen. Sommige schrijvers zochten voort naar een compromis tussen de getallen 700 en 500, en hielden 700 voor de opgeraapte, 500 voor de opgehangen sporen. Bij de schrijvers uit de jaren 1839 | |
[pagina 163]
| |
1870 worden al de mogelijke combinaties uitgespeeld, met 700 als dominante. Toonaangevend was J.J. De Smet die, in de 5e uitgave (1839) van zijn zeer verspreid handboek, de 4000 paar gevonden sporen van zijn le uitgave (1821) verving door 700, met behoud van 500 als het getal van de trofee. De felle cijfers hielden het langst stand hier en daar in werken als de Guide illustré du Voyageur en Belgique (1845), die het getal 8000 opgeeft voor buit en trofee. Een gematigde evolutie maakte de Koekelaarse geschiedschrijver Lansens door die zijn getallen 8000 en 700 uit 1837 op 4000 en 500 terugbracht in zijn geschiedwerk van 1862. Hierdoor kwam hij op het peil van Pater Possoz die, in zijn Notre-Dame de Groeninghe (1859), een laatste weerstand bood aan de Vlaamse traditie van Conscience en 4000 gevonden sporen ‘ten dele’ laat ophangen als trofee. De Potter (1876) en Duclos (1880) zijn trouwe aanhangers van de 700 sporen: Fris, die zo wegwijs was in onze kronieken, vermeed die duistere 700, en spreekt in zijn bekend werk (1902) van ‘meer dan 500 gulden sporen’ als buit en trofee. De merkwaardige historische werken over de Sporenslag die in dit gedenkjaar 1952 verschenen zijnGa naar voetnoot(1), gaan op verschillende en enigszins ontstellende wijze om met de traditionele getallen van de gulden sporen. Op één punt komen zij overeen: zij maken geen onderscheid tussen het getal van buit en trofee. Hun keuze en interpretatie van de getallen loopt echter geheel uiteen. De keuze is de volgende: Dr Verbruggen: 500 gulden sporen. Dr Delfos: 700 gulden sporen. De beide auteurs gebruiken het gekozen getal als | |
[pagina 164]
| |
contrôle-middel bij de berekening van de Franse verliezen. Dr Verbruggen schat het aantal gesneuvelde edelen - ridders en knapen - op ongeveer 1000 man (misschien 1100) en redeneert verder als volgt: ‘Zelfs wanneer we aannemen dat er slechts 500 sporen verzameld werden in plaats van 500 paar, komen we nog tot 250 ridders, wat zeker een totaal van een duizendtal edelen vertegenwoordigt daar elke ridder, in een leger uit die tijd, gemiddeld vier edele knapen bij zich had.’ In het voorgaande werd voldoende bewezen dat de ‘500 paar’ vergulde sporen betekenen: de trofee van 500 gesneuvelde Franse ridders. De ‘500’ sporen (eenheden) zijn niets anders dan een literaire afslijting van de 500 paar uit de bronnen van 1382. De tegenstelling 500 eenheden versus 500 paar heeft dan ook grond noch zin. Het traditioneel getal 500 zegt in elk geval 500 ridders. Een berekening op de voorgestelde basis moet Dr Verbruggen 2000 edelen geven. Dr Delfos rekent met de ‘Vlaamse traditie’. Hij schrijft: ‘Men zamelde een 700 gulden sporen: een blijk dat er wel 350 Franse ridders waren gesneuveld. 700: zeker een afgerond getal, maar dat wel overeenkomt met het feit dat een 400 ridders aan de aanval hebben deelgenomen. De ridders droegen wel degelijk twee sporen.’ Dat laatste is archeologisch juist en verbetert de missing van Conscience en volgelingen die meenden dat elk ridder maar één spoor droeg. Doch ook dat apocriefe getal leent zich niet tot berekeningen, het drukt eenvoudig een totaal van 700 ridders uit. ‘500 en 700’: spoken van cijfers mag men ze wel noemen, die tot in 1952 dwaallichtje spelen en beste geschiedschrijvers weten te misleiden. | |
De bewaarplaats van de gulden sporen.Zou men de geleerde L.A. Warnkönig geloven, dan is Maastricht de stad van de gulden sporen. In zijn Flandrische Staats-und Rechtsgeschichte I, 207 (1835) laat de Duitse historicus door de aanvoerder van het Vlaamse leger, Willem van Gulik, 7000 sporen zenden | |
[pagina 165]
| |
naar de kerk van Maastricht. Dat is een klinkklaar verzinsel gesteund op een spel met de pas besproken getallen. Warnkönig kende de traditie ‘8000 sporen’: na aftrekking van 1000 (500 paar) van de Kortrijkse trofee, bleef hem een overschot van 7000 sporen, over dewelke hij de jonge proost van Maastricht liet beschikken! Warnkönig achtte het onnodig nog de Kortrijkse trofee te vermelden. Dat bracht zijn vertaler en bewerker A.E. Gheldolf in verlegenheid die, nog in hetzelfde jaar 1835, zonder opgave van getallen de sporen verdeelde tussen Maastricht en Kortrijk.Ga naar voetnoot(1)
Over de bewaarplaats van de trofee in 1382 zijn de kronieken verdeeld. De burger van Sint-Omaars (Istore, 2e versie) plaatst de 500 paar vergulde sporen op het stadhuis. Froissart daarentegen spreekt van ‘een kapel in de grote kerk van Kortrijk’; sommige handschriften van Froissart hebben de aangevulde lezing: ‘een kapel in de grote kerk van Onze Lieve Vrouw te Kortrijk’.Zo spreken de oudste getuigen. De wat jongere kronieken (Chronique des Pays-Bas; Istore, 3e versie) die een trofee van sporen en wapenrokken vermelden, zeggen: ‘een zekere plaats’ zonder nadere bepaling, zij noteren echter uitdrukkelijk dat die zegetekenen weggesloten waren.Ga naar voetnoot(2) Terwijl De Meyere (1561) ‘de kerk van Kortrijk’ behoudt, noemt Despars (1590) met name de O.L. Vrouwkerk als bewaarplaats. In de 17e en 18e eeuw beperken de schrijvers zich algemeen tot ‘de kerk | |
[pagina 166]
| |
Kortrijk’ en dat ook zal maar veranderen vanaf 1838 met de roman van Conscience. De gangmaker was hier weer Goethals-Vercruysse die reeds in 1814, in zijn Jaerboek (I, 291) spreekt van de gulden sporen ‘aen de voute van O.L. Vrouwkerk gehegt.’ In de jaren 1840-53 ziet men Vande Putte, Juste, Perneel, Namèche, David deze door Conscience bezegelde lezing overnemen.Ga naar voetnoot(1) Eén enkel schrijver durft in 1850 nog nader bepalen: Schayes in zijn Histoire de l'Architecture en Belgique III, 186 hangt de trofee aan het gewelf van de Gravenkapel der O.L. Vrouwkerk; een voorstelling die sommige schrijvers heeft aangetrokken totdat Deken Van de Putte, in zijn Geschiedenis van de Gravenkapel (1875) deze legende uit de weg heeft geruimd. Deze kapel, pas gebouwd in 1374, kon niet in aanmerking komen als bewaarplaats van de trofee van 1302 die in 1382 weggenomen werd.Ga naar voetnoot(2) Van de Putte zocht naar een aanvaardbare plaats in zijn kerk en meende die te vinden in de kapel achter het hoogaltaar. Aanleiding daartoe waa de aanwezigheid, onder het witsel van het gewelf, van geschilderde Vlaamse-leeuwenschilden,- een versiering die echter niet ouder is dan de 17e eeuw.Ga naar voetnoot(3) Deze plaats werd zo goed als officieel erkend toen koning Leopold II, op zijn bezoek te Kortrijk 8 September 1875 ter gelegenheid van de inhuldiging van de herstelde schepenkamer, Deken Vande Putte, die hem de herstelde Gravenkapel en de vermoedelijke ‘kapel der gulden sporen’ liet bezichtigen, het volgende | |
[pagina 167]
| |
woord (in het Frans!) ten beste gaf: ‘Wij hopen dat Mijnheer de Deken, die zo goed de kapel der Graven hersteld heeft, met niet minder succes een ander gedenkstuk der geschiedenis, dat wij komen te zien, zal herstellen, namelijk de Kapel der Gulden Sporen.’Ga naar voetnoot(1) Deze kapel (achter het hoogaltaar) zal, in haar tegenwoordige constructie, enkele tientallen jaren jonger zijn dan 1302. De plaats is echter wel overeen te brengen met de tekst van de kronieken die de trofee plaatsen in een afgesloten bewaarplaats ( ‘en fermure’), ‘in een kapel’ volgens Froissart. De O.L. Vrouwkerk was een collegiaalkerk; het koor, de zijkoren en de kapel achter het hoofdaltaar waren afgesloten en alleen voor de leden van het kapittel toegankelijk. Het ophangen in een kerkgebouw van een trofee van wapens voortkomend van gevallen ridders is een curiosum in onze geschiedenis. Voor de Nederlanden kent men maar één ander voorbeeld, namelijk de trofee wapenrok en pennoen - van hertog Wenzel van Brabant in 1371 opgehangen in de hoofdkerk van Nijmegen door de zegevierende hertog van Gelre na de slag bij Baesweiler.Ga naar voetnoot(2) Ridderwapens waren kerkelijk gewijd, - ook de sporen, die als een symbool van het ridderschap doorgingen. Het is tegen de geest van de tijd dat de geestelijkheid of de ‘derde stand’ van Kortrijk met zulk een eerbiedwaardige trofee een jaarlijks spotfeest zouden gehouden hebben. Door de Franse kronieken wordt dat opzettelijk beweerd om de verwoesting van de stad als straf voor een profanatie van stand en naam van de Franse ridders te doen doorgaan. De zogenaamde jaarlijkse viering omstreeks de verjaardag van de Sporenslag zal wel niets anders geweest zijn dan de oude ‘Canesie-kermis’, het kerkwijdingsfeest van de O.L. Vrouwkerk dat viel op 13 juli en tot aan de Franse tijd met allerlei volksspelen gepaard ging. | |
[pagina 168]
| |
In oude toeristische literatuur vindt men nog een andere bewaarplaats van de gulden sporen opgegeven, namelijk ‘het gewelf can Je abdijkerk van Groeninge.’ Aldus de Guide illustré du Voyageur en Belgique in 1845. Baedeker zal dit nog in de 12e uitgave (1885) van zijn ‘Belgique et Hollande’ naschrijven. Deze literatuur was niet zonder weerklank in uitgaven vaneen andere aard. Door baron Reinsberg Düringsfeld (Calendrier Beige ii,34; 1862) wordt de trofee gehangen op het altaar van het wonderbeeldje van O.L. Vrouw in de verdwenen kloosterkerk. De grote moderne Spaanse Enciclopedia Universal (Espasa; 15,1389) en de Encyclopaedia Britannica (6,608) herhalen nog resp. in 1925 en 1947 deze aparte overlevering van ‘de trofee der Gulden Sporen bewaard in de verdwenen kloosterkerk van Groeninge’. | |
Besluit.De gulden sporen als trofee van Groeninge zijn een literair motief dat eerst opduikt in Franse kronieken die de onverantwoordelijke verwoesting van Kortrijk in 1382 met redenen zoeken te omkleden. Een van de redenen zou de onwaardige omgang met de bewaarde trofee geweest zijn op de verjaardag van de overwinning, een openbare belediging van het Franse koningschap en de Franse ridderschap. A. Viaene | |
Bijlage.Oudste teksten betreffende de gulden sporen. | |
1. Istore, tweede versie: ca. 1390.(Ed. Kecvyn ii, 217 218).Lors se party li rois de Courtray pour aler à Tournay; mais, ains qu'il partist, la ville de Courtray fu par jugement condempnée à ardoir pour che que chil de Courtray l' avoient laissiet ainsy comme estraière sans garde, car li pluiseur avoient esté mort à la bataille contre le roy, et li aultre estoient fuy à Gant. Et avec che li Franchois trouvèrent en le | |
[pagina 169]
| |
maison de le ville plus de ve paires d'espourons dorés qui jadis furent as nobles de Franche, que li Flamenc ochirent devant Courtray, et les avoient gardé iiiiXX ans et tenus clers, et les monstroient souvent par dérision en faisant moquerie du roialme de Franche et des nobles princippalment qui devant le ville furent jadis ochis.... Et pour ces meffais fu li ville condampnée à ardoir, et y fist li rois par ses marischaulx bouter le feu si tost comme il s'en fu partis, et en fu arse le meilleur et le plus grande partie. | |
2. Froissart: Chroniques, ca. 1390.(Ed. Luce-Raynaud xi, 61-62).Congnissance vint au roi [Karel vi] qu'il avoit en la grant eglise de Nostre Dame de Courtrai une cappelle, en laquelle il avoit bien largement cinc cens paires d'esperons dorés, et cil esperon avoient jadis esté des signeurs de France qui furent mort à le bataille de Courtrai, l'an mil trois eens et deus: et en faisoient chil de Courtrai tous les ans pour le triomphe trés grant solempnité; de quoi li rois dist que il le comparoient enssi qu'il le fissent, et qu'il feroit mettre la ville à son département en feu et en flamme; si leur souvenroit ossi ou tamps à venir comment li rois de France i aroit este. | |
3. Chroniquz da Pays-Bas ca. 1400 (Rec, J.J. De Smet iii, 124, 279)[Aanvulling van het relaas van de slag van Groeninge:] Puis partirent lesdis Flamens les bagues (bagage) des Franchois, autant à l'un comme à l'autre; et les esporons et cotes d'armes des seigneurs franchois, qui morurent en leditte bastaille, il firent pendre en chiertain lieu; et fasoient tous les ans, au jour Saint Benoit, aucune mocrie et desrision: dont il furent mal conséliés, car le ville en fu depuis toutte arse et esselié, comme chi-après sera dit. |
|