Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMet den helm geboren‘Entwien die met den helm geboren is, zei de boerinne, kent het ende van zijn forse niet. Macht heeft hij zoveel ofdat hij wilt. Als hij op de wereld komt, heeft hij een vlies op het voorhoofd.Ga naar voetnoot(3) Het vlies zit tussen vel en vlees en de gewone mensen zien het niet. De vroevrouwen kunnen het zien en ze kunnen het afpakken. De pasters zien het ook als het kind gedoopt wordt, en ze kunnen het ook afpakken. Op latere leeftijd is 't de busschop allene die kan helpen. | |
[pagina 148]
| |
De die die met den helm geboren zijn, worden nooit geen vijfendertig jaar, gewoonlijk twee -drie en dertig. Dries Ries is twee en dertig jaar geworden. Als ze 't vlies laten afpakken is huider macht naar de vaantjes en 't worden sukkelaars, ze lopen dolen lijk dutsen die van niet en weten, en ze verliezen huider memorie. Schippers die zulk een net (vlies) in handen krijgen kunnen nooit vergaan. Entwien die met den helm ter wereld kwam is koekegoed, hij is de goedheid zelve, ge meugt hem een schop in zijn achterste geven, hij gaat wel niet zeggen merci maar, allée, hij gaat toch niet kwaad zijn. 't Duurt lange eer hij dul is, maar als hij 't enden getergd is, gart je ton maar uit uit de voeten zulle, of ge wordt het geware, want onrecht kan hij niet verdragen. Dries Ries dat was mijn moeders broere. Hij was ook met zulk een net op zijn voorhoofd op de wereld gekomen. Dries was een arebeier.Ga naar voetnoot(1) Hij weunde te Westkapelle en hij werkte toe Van Besiens. Op een dag, ze waren aan 't mest voeren en de wagen zat versteld in de put. Met de beste wilie van de wereld, de peerden kregen er hem niet uit. Er was geen doen aan, vloeken en tieren, 't was al geen bate, ‘Foert hulder met die peerden’, riep Dries. Hij stak een keer zijn rik onder den achterwagen, gaf een duw, en met zijn éénen hand trok hij de wagen uit de mestpit. Z'hadden ook een keer ean stier gestolen bij boer Van Besien. 't Wilde wel lukken, Dries kwam juiste van Lapscheure en kwam de dieven tegen. Ze waren wel met een stik of vieren. Dries bekende den stier en zei: ‘Dat is den boer zijne stier, dat is Jan’. ‘Ge suft gij zeker, veint’, zeiden de dieven en ze begosten te vechten. Maar, ouwla, ze wisten niet wien ze voren hadden. In een haai en een zwaai vlogen z'alle viere noes en dwers met huider aanzichte in 't zand en Dries was er van onder met Jan. D'andere arebeiers die met hem wrochten, waren dikwijls jaloers omdat hij zulk een macht had en omdat er niets was dat hem kost overwegen. Op een keer zei er één van hunder: ‘Dries, gaan w een keer vechten voor de smete’?Ga naar voetnoot(2) ‘Doe wat da'je wilt, zei Dries, maar ge gaat 't je stif beklagen.’ Hij liet er geen ga(r)s op groeien en snakte Sissen in één twee drie vaste bij zijn borst en smeet hem met lijf en ziele | |
[pagina 149]
| |
tegen den graander. Sissen lag daar met gebroken leân en 't vel van zijn herte hong aan Dries zijn handen.’
Dat de personen met den helm geboren niet allemaal zo koekegoed waren of de boerin wel zegde, leert ons het volgend vertellement eveneens uit de volksmond opgenomen. 't ls Wanne die vertelt: ‘Stief lange is dat nog niet geleân, misschien een goe tzestig jaar, dat Sissen Arnoyes ginder verre aan de vlienderhage woonde, ievers aan de kanten van Hoeke Damme. 't Was een schurdigen priester dien Sissen, de menschen zeiden ‘Kristus’ tegen hem. Hij had macht lijk een peerd en hij kost entwat. Op een achternoene was hij aan 't ploegen en er kwam entwien bij hem die de weg vroeg. ‘Ginder zi’, zei Sissen, en hij snakte zijn ploeg uit den grond, stak g'heel dat gevaarte in de lucht en wees er mee de weg. Hij was met den helm geboren, heb ik altijd horen zeggen, en toveren kost hij ook. Uit een pote klijte maakte hij met zijn handen een g'helen hoop muizetjes. Hij blaasde er een keer over en zei: ‘Hup beestjes!’ De muizen wierden levend en liepen weg. Wat dat hij ook nog deed, dat was alle navonde zijn wijf slaan, ze kreeg meer slagen of dat er haar op heur kop stond. Winter en zomer ging het vrouwmens met heur kind onder 't missiekruis van de kerke van Hoeke gaan slapen. Daar kost hij aan heur niet. De paster liet alle navonde het lijkhekken open om heur binnen te laten.’ Dudzele. A.M. |
|