Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
[Nummer 6]Wat Brugge gaf, kreeg en leed voor Vlaanderens vrijmaking in 1302In 1302 heeft de stad Brugge de hoofdrol gespeeld in de bevrijding van het graafschap Vlaanderen, dat sedert Mei 1300 bij de Franse kroon was gevoegd. Koning Filips de Schone was met zijn leger Vlaanderen binnengevallen rond het midden van Juni 1297. Hij veroverde Rijsel en Kortrijk. Op 18 September kwam de Brugse magistraat te Ingelmunster haar stad aan de koning overgeven. Ze werd dan ook terstond door de Fransen bezet. Door zijn wanbeheer had Gwijde van Dampierre het verkorven zowel bij de rijke patriciërs, die zich niet tegen de Fransen wilden verdedigen, als bij de ambachtslieden, die de bezetting van Brugge met onverschilligheid aanzagen. Brugge bleef door de Fransen bezet van 19 September 1297 tot 18 Mei 1302 (Brugse Metten). De Franse gouverneur ChStillon, die niets deed om de tegenstellingen tussen Leliaards en ambachtslieden te verzachten, hield zich uitsluitend op met de Leliaards. Deze voelden zich nu almachtig en misbruikten hun | |
[pagina 122]
| |
macht om de kleine mensen nog meer uit te buiten. In Mei en Juni 1301 bezocht koning Filips de Schone, samen met de koningin van Frankrijk, zijn nieuw kroondomein Vlaanderen. Hij verbleef te Brugge van 29 Mei tot 4 Juni en werd er door de Leliaards met buitengewone luister en praal ontvangen. Het kleine volk hield zich koel, want de magistraat had op doodstraf verboden enige gunst aan de koning te vragen. Wanneer nu, na het vertrek van de koning, de patriciërs niet alleen de officiële onkosten van de ontvangst door de stadskas wilden laten afdragen, maar ook hun persoonlijke uitgaven voor prachtgewaden die de bewondering van de Franse bezoekers hadden gaande gemaakt, verwekte een onbekende wever, Pieter de Coning, een opstand onder het Brugse volk. Chátillon kwam de stad onderwerpen en strafte ze met het verlies van haar voorrechten en het afbreken van haar vestingen. Hij liet een versterkt kasteel bouwen bij het Minnewater, om Brugge in bedwang te houden. 468 Brugse gijzelaars, zowel toekomstige Leliaards als toekomstige Klauwaards, werden naar Doornik gezonden. Pieter de Coning, die naar Zeeland gevlucht was, kwam in Januari 1302 naar Brugge terug. De schepenen durfden hem niet aanhouden. De Brugse magistraat was bij het Parlement te Parijs in beroep gegaan tegen de straf door Chátillon aan de stad opgelegd. Het beroep werd in Februari 1302 afgewezen. Bij het vernemen van dit nieuws trok Pieter de Coning naar de vestingen en naar het nieuw kasteel aan het Minnewater, waar de werklieden verjaagd werden. Het gemeen maakte zich meester van de stad, waar de schepenen en de Leliaards op de vlucht sloegen. Ook te Gent brak een opstand los. Maar toen Pieter de Coning met een Brugse troepenmacht vóór Gent verscheen, waren de Leliaards er opnieuw meester geworden. Alles scheen verloren voor de opstandelingen. Pieter keerde naar Brugge terug en werd er door het volk van verraad beschuldigd. Hij kon naar Zeeland vluchten. | |
[pagina 123]
| |
De volgende dag, 14 Mei, verscheen Chátillon met een sterke troepenmacht voor de poorten van Brugge. Hij stond aan de magistraat toe dat de opstandelingen de stad mochten verlaten vóór zijn intrede. Op 16 Mei vertrokken dan ook talrijke ambachtslieden in ballingschap naar Damme en omgeving. Chátillon kwam met zijn troepen te Brugge binnen op 17 Mei 's namiddags. De in de stad gebleven ambachtslieden vreesden dat Brugge vreeselijk zou gestraft worden. Zij riepen de bannelingen terug. In de vroege morgen van 18 Mei werden de Fransen en de Leliaards door de opstandelingen overvallen onder het geroep van ‘scilt ende vrient’. Een 120 werden vermoord en een honderdtal gevangen genomen. Deze laatsten moesten later een zware losprijs betalen. Nu kon er geen vrede meer gesloten worden tussen de Franse koning en de stad Brugge. Het werd een strijd op leven en dood om de Fransen en hun aanhang buiten Vlaanderen te jagen. En vanuit Brugge verspreidde zich deze fransvijandige nationale beweging geheel Vlaanderen door. Aan de andere zijde zou Filips de Schone de overval op zijn ridders nooit kunnen vergeven. Brugge heeft niets ontzien om de Fransen buiten het graafschap te verdrijven. Op 11 Juli 1302 vormde de Brugse militie, een 2440 man sterk, de rechterflank van het Vlaamse front te Kortrijk. De Bruggelingen alleen weken niet achteruit en konden dan ook als eersten over de Grote Beek komen om de vijandelijke ruiters in de rug te bedreigen, waardoor de Franse Ridders, in wilde paniek, op de vlucht sloegen. In de slag bij Zierikzee (10 Augustus 1304) leverde Brugge het grootste contingent, namelijk 80 schepen en een 2000 man. Ook op het zuiderfront waren de Bruggelingen zeer talrijk vertegenwoordigd. In de slag bij de Pevelenberg (18 Augustus 1304) waren het de Brugse milities die, bij de schitterende eindaanval, het hoofdbestanddeel | |
[pagina 124]
| |
van de oprukkende Vlamingen vormden, de Fransen overal op de vlucht dreven, en tot bij de tent van de koning doordrongen.Ga naar voetnoot(1) Van de vijf grote steden van Vlaanderen heeft Brugge alleen de grootste financiële last afgedragen van de bevrijding van het graafschap. De talrijke Brugse rekeningen over de veldtocht van 1302 zijn er het slaande bewijs van. De stad betaalde het onderhoud van de prinsen en van hun gevolg, de hotelkosten, de bevoorrading. Ze leverde tenten, paarden, paardentuig, wapens, lakens en bont voor Willem van Gulik en zijn gevolg. Ze betaalden nog de soldij van de ridders, die vrijwillig of als huurlingen medestreden met de Vlamingen, alsook deze van de troepen die gedurende de winter van 1302-1303 de grensvestingen bezet hielden, en daarenboven nog de kosten van de verdediging van het Zwin tegen een gebeurlijke aanval van de Franse vloot.Ga naar voetnoot(2) De Brugse stadsrekening over het jaar 1302Ga naar voetnoot(3) loopt over negen maanden (Mei 1302-Februari 1303). De inkomsten, waarin begrepen zijn 84.535 lb. buitengewone ontvangsten, namelijk de opbrengst van het verbeurde goed van de Leliaards: 41.030 lb., en het losgeld van de Fransen en de Leliaards die bij de Brugse Metten werden gevangen genomen: 43.505 lb. | |
[pagina 125]
| |
Het totaal van de ontvangsten bedraagt 115.546 lb., waarin de gewone ontvangsten van de stad slechts voor 13.437 lb. tussenkomen. Het totaal van de uitgavan bedraagt de aanzienlijke som van 133.932 lb. Het hoofdstuk van de gewone uitgaven van de stad beloopt enkel tot 30.548 lb. Voor de prinsen en hun gevolg betaalde Brugge 42.119 lb., voor de vreemde ridders 42.793 1b, samen 84.912 lb.; terwijl de krijgstochten van de stedelijke militie naar Winendale, Cassel, Kortrijk, Douai, Pont-à-Raches en Greveningen slechts 12.1 14 lb. gekost hebben. De stadsrekening van 1302 sluit met een tekort van 18,416 lb., waarbij nog 15.254 lb. dienen gevoegd, die door de stad werden ontleend. Daardoor stijgt het tekort tot 33.670 lb. De speciale rekening van de krijgskosten voor 1302-1303 loopt over één jaar (Augustus-Augustus) en sluit met een nog groter tekort, namelijk 81.592 ib.(ontvangsten: 13.184 lb.; uitgaven: 94.177 lb.).Ga naar voetnoot(1). De krijgskosten voor deze vijftien maanden (Mei 1302 Augustus 1303) brachten aan de stad een schuldenlast van 115.263 1b. Vergelijken wij daarbij de stadsrekening over het jaar 1293, een vredesjaar, die liep over veertien maanden, dus bijna evenveel maanden als de twee rekeningen van 1302 en 1303 samen: de uitgaven beliepen toen 68.114 lb., en er bleef een boni van 2.620 lb.Ga naar voetnoot(2)
De veldtocht van 1302 veroorzaakte grote nood bij de meeste ambachtslieden, vooral bij deze uit de weef nijverheid, die de talrijkste en tevens de armste waren. Zij immers moesten leven van de uitvoer van Vlaamse lakens, en gedurende da veldtocht lag deze uitvoer stil. Hun militaire prestaties werden ten andere niet vergoed. In de stadsrekening van 1302 zien wij dat alleen de boogschutters (selfscotters) een dagelijkse soldij ont- | |
[pagina 126]
| |
vingenGa naar voetnoot(1), terwijl de ambachten alleen de kosten van hun vervoer (wagens, paarden en voerlieden) vergoed werden.Ga naar voetnoot(2) Het is dan ook niet te verwonderen dat deze arme lieden, door de nood gedwongan, plunderden waar zij konden.Ga naar voetnoot(3) De stadsmagistraat zag zich verplicht aan de armste ambachten geld te lenen om hun nood te lenigen, namelijk 1500 1b. aan de wevers, 1100 1b. aan de volders en 620 lb. aan de scheerders. De wevers ontvingen daarenboven nog in lening 433 lb. ‘omme de cost van haren serianten int here te Cassele ende te Curtrike.’Ga naar voetnoot(4) Dit gebeurde waarschijnlijk in Augustus 1302, na de plunderingen in het leger. Men bedenke hierbij dat slechts weinig Brugse poorters aan de Gulden Sporenslag hadden deelgenomen.Ga naar voetnoot(5) Met de betaling van de ‘frocken’ of uniformen van de ambachtslieden was het niet beter gesteld. Wij weten dat de eerste opstand verwekt door Pieter de Coning in het begin van Juni 1301, na het bezoek van de Franse koning te Brugge, ontstond naar aanleiding van de betaling door de stadskas van de feestgewaden gedragen door de patriciërs bij de ontvangst van Filips de Schone. De ambachtslieden, die voor deze omstandigheid ook nieuwe ‘frocken’ hadden besteld, wilden deze insgelijks betaald zien door de stadskas. De patriciërs en de schepenen beweerden dat de ambachten | |
[pagina 127]
| |
deze nieuwe ‘frocken’ moesten betalen met hun eigen inkomsten.Ga naar voetnoot(1) Voor de krijgstochten van 1302 gold dezelfde regeling, wat de uniformen van de ambachtslieden betrof. De stad bestelde grote hoeveelheden laken voor de ‘frocken’ van de boogschutters (voor een 1150 lb.), alsook kleinere hoeveelheden voor de uniformen van de Tempeliers (voor een 70 lb.) en van de Oostheren (voor een 67 lb.).Ga naar voetnoot(2) Onder de ambachten waren de volders bevoorrecht, waarschijnlijk omdat de burgemeester van den courpse, Jan Heems, een volder was. Zij ontvingen voor 141 lb. laken ‘ter Vulres ende te Jan Heems boef.’ Aan het ambacht van de wevers werden alleen 9 lakens geleend ter waarde van een 87 lb.Ga naar voetnoot(3) En nochtans stond aan het hoofd van de stad een nieuwe magistraat, bestaande uit patriciërs en ambachtslieden, maar waarin deze laatsten schijnen in de meerderheid te zijn. Deze magistraat heeft geen kosten gespaard om de prinsen en de vreemde ridders, die mede streden tegen Filips de Schone, vorstelijk te betalen. Het komt ons vreemd voor dat dezelfde schepenen niets ondernamen ten bate van de ambachtslieden door wiens tussenkomst zij het bestuur van de stad in handen gekregen hadden en die het hoofdbestanddeel vormden van de Brugse militie. | |
[pagina 128]
| |
Werd Brugge beloond voor de diensten die het aan het graafschap en aan de grafelijke dynastie bewezen heeft? Reeds op 1 Augustus 1302, drie weken na de zege op de Groeningekouter, gaf graaf Jan van Namen, een van de zonen van de gevangen graaf Gwijde van Dampierre die voorlopig het bestuur over het graafschap Vlaanderen waarnam, een charter aan de stad Brugge, dat grote voorrechten verleende aan het gemeen. Het eerste punt bepaalde dat de grondcijns ‘nemmermeer’ mocht verhoogd of verduurd worden, zelfs niet wanneer de huizen die op de cijnsgrond opgetrokken waren, verbeterd of nieuw gebouwd werden. Het tweede punt liet toe aan al de inwoners van Brugge handel te drijven in alle koopwaren. Vroeger was de handel het uitsluitend voorrecht van de patriciërs. Het derde punt gaf ‘eeuwelik’ aan de Bruggelingen vrijdom van tol in geheel Vlaanderen.Ga naar voetnoot(1) Op 30 October gaf Jan van Namen een nieuw voorrecht ‘omme die groote dueghet ende ghetrowichede, ende die goede jonst ende dienst die scepenen, raedt ende die ghemeente van der stede van Brugghe hebben ghetoghet ende ghedaen jeghens ons ende jeghen die onze, in die orloghe dat wie hebben onderstaen met hemleden ieghen den Coninck van Vranckerike ende ieghen die zyne, omme; te ghecrighene onsen here, onsen vader, haren rechten landshere (graaf Gwijde van Dampierre in Frankrijk gevangen gehouden), ende omme die vriheden vander voorseider stede ende van al den lande van Vlaendren te behoudene, ende voort zullen doen...’ De Brugse schepenen ontvingen het voorrecht ‘van nu ewelike voerwaerd’ de schepenen te benoemen in de kleine steden die van Brugge afhingen. Dit was vroeger het voorrecht van de landsheer.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 129]
| |
Op 25 October 1303 schonk graaf Filips van Thiette, een andere zoon van Gwijde van Dampierre, het ambacht van Sijsele aan de stad Brugge. Dit ambacht, dat zich rond de stad uitstrekte, was verbeurd omdat de heer van Sijsele een van de grootste Leliaards was.Ga naar voetnoot(1) Eindelijk, op 4 November 1304, kreeg Brugge van dezelfde Filips van Thiette, een nieuwe keure, die deze van 1281 moest vervangen. Brugge werd nu bijna volledig onafhankelijk van de graaf van Vlaanderen en werd een staat in de staat. Aan het slot van de keure wordt vermeld dat ze aan de Brugse gemeente wordt gegeven ‘in remuneraciën ende teer eweliker ghedincnessen van den ghetrouweliken dienst dies sie sonder lancst ende specialecst ten socourse van den bloede van Vlaenderen hebben ghepynt ende scaerplicst onderstaen.’Ga naar voetnoot(2) Na het verdrag van Athis-sur Orge (Juni 1305), heeft Brugge ook het zwaarst moeten boeten voor de vrijmaking van Vlaanderen. De Koning kon de stad nooit vergeven dat zijn ridders er op 18 Mei 1302 door het volk overvallen werden en ten dele vermoord. Dit was zware majesteitsschennis. Brugge moest, evenals de andere grote Vlaamse steden, haar vestingen slopen en medebetalen in de zware boeten door het verdrag van Athis opgelegd. Maar ze kreeg daarenboven nog een speciale straf tot | |
[pagina 130]
| |
uitboeting van de Brugse Metten: ze moest drie duizend inwoners ter bedevaart zenden, waaronder duizend over zee, 't is te zeggen naar het Heilig Land.Ga naar voetnoot(1) Brugge weigerde deze bepaling te aanvaarden. Nadat in 1309 Filips de Schone zekere verzachtingen had gebracht aan het verdrag van Athis, mochten de vier andere grote steden opnieuw hun vestingen optrekken. Alleen Brugge werd van deze gunst uitgesloten. Het mocht eindelijk de 3000 pelgrims afkopen voor de aanzienlijke som van 300.000 lb.Ga naar voetnoot(2) De kosten van de bevrijding van Vlaanderen in 1302-1303, alsook de zware lasten aan de stad opgelegd door het vredeverdrag van Athis, brachten Brugge tot het bankroet. De stad moest leningen aangaan om haar kosten te kunnen betalen, ze kreeg echter geen krediet meer. Wanneer ze toch een kleine lening aanging bij de Italiaanse bankiers, moesten iedermaal, nevens de schepenen, een groot aantal solvente burgers zich borg stellen voor de terugbetaling van de ontleende som. Zo vinden wij dat Jan Breydel op 14 December 1328, samen met 315 andere Brugse burgers, borg staat voor de terugbetaling van een lening van 20.000 lb. aangegaan bij het bankhuis der Peruzzi. En op 3 Mei 1331 moest Pieter de Coning met 163 andere Brugse burgers borg staan voor de terugbetaling van een lening van 8.000 lb. aan de Peruzzi.Ga naar voetnoot(3) Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 131]
| |
Als wij deze kleine sommen van 20.000 en 8.000 lb. vergelijken met de som van de schuld door de stad gemaakt om de krijgskosten van 1302-1303 te betalen, namelijk 115.363 lb., dan kunnen wij oordelen hoe diep Brugge gevallen was, nadat de stad geheel alleen gedurende meer dan een jaar de oorlog tegen Filips de Schone had gefinanceerd. Jos. De Smet | |
Wegzending van ambachtslieden. - Aanvullende nota.Een passus uit de ‘Annales Gandenses’ verhaalt dat Jan van Namen, rond 15 Augustus 1302, de ambachtslieden uit zijn leger naar huis zond vooraleer hun diensttermijn afgelopen was, omdat zij, door armoede gedreven, plunderden zowel bij vriend als bij vijand. De graaf behield in zijn leger slechts de ridders en de klauwaardsgezinde poorters uit de steden.Ga naar voetnoot(1) De meeste historici die handelen over de gebeurtenissen van 1302, hebben dit uitgelegd als zou de graaf voor goed verzaakt hebben aan de hulp van de ambachtslieden.Ga naar voetnoot(2) Men mag m.i. deze tekst van de ‘Annales Gandenses’ niet te letterlijk opvatten. De ambachtslieden leden grote armoede. Zoals boven vermeld ontvingen zij geen soldij, en moest de stad Brugge aan de armste ambachten geld lenen om hun nood te verzachten. Maar in de Brugse stadsrekening over 1302 lezen wij dat de Brugse ambachten nog deelnamen aan de krijgstocht van September te Pont-à-Raches (Flines), waar het niet tot een gevecht is gekomen met het nieuwgevormde Franse leger. Hoe groot echter hun deelname was aan deze tocht, kunnen wij niet met zekerheid achterhalen, daar de uitgaven voor het vervoer van de ambachtslieden naar Douai (begin Augustus) en naar Pont-à-Raches (September) globaal opgenomen | |
[pagina 132]
| |
werden in één hoofdstuk.Ga naar voetnoot(1) Zij namen ook nog deel, en nu voltallig, aan de tocht naar Greveningen in October en November 1302.Ga naar voetnoot(2) Graaf Jan van Namen zal rond 15 Augustus, na de verovering van Waals-Vlaanderen, de armste en meest plunderzieke ambachtslieden naar huis gestuurd hebben, omdat er alsdan geen Frans leger op komst was en hij hun hulp voorlopig kon ontberen. |
|