Rossekot. Gehoord te Lissewege van een vader tot zijn jongen om hem te bedreigen: ‘Past ip. 'k gaan jen aan 't rossekot leggen’. Iemand aan 't rossekot leggen, betekent iemand zwaren arbeid doen verrichten.
Smoelement (Knokke en elders) evenals muilement. Afleidingen van smoel en muile in de geestige tale.
Gedraaisel (Dudzele, Westkapelle, Heist) in ‘een aardig gedraaisel’ voor: een eigenaardige vrouwe of kind.
Duim. Te Dudzele in ‘op zijn duim zitten’: betekent geen stoel hebben om op te zitten. B.v. wanneer er bij 't aanschuiven aan tafel een stoel ontbreekt, zegt men: ‘Zet jen ip jen duum.’
Stoel. Iemand die binnenkomt wordt uitgenodigd om te gaan zitten, en bij 't vier bij te schuiven door volgende zegswijze: ‘Pakt een stoel en hang je boven 't vier’, dwz. hang de stoel aan den haak boven 't heerdvier. Althans zo hoorden wij het hier en daar nog in onze kinderjaren (Dudzele, Lissewege).
Fijster. Te Dudzele en Westkapelle in: ‘een koude fijster’. Is iemand die kouwelijk is.
Rebbe. Ergens in Westvl. moet de oude lokroep tot de konijnen ‘rebbe, rebbe’ nog gebruikt worden, 't Loont de moeite dit eens te onderzoeken. Vergelijken wij daarmee het Eng. rabbitt (konijn) en het Luikerwaals robète dat eveneens konijn betekent. Ik herinner mij vaag in mijn kinderjaren eens ‘robbe’ gehoord te hebben, maar waar? Schijnt mij allemaal terug te gaan tot de naam Robrecht. Heette het konijn misschien zo in oude dierensprookjes?
Slaventerare (Knokke). Geestige vervorming van slenterare.
Klabijsteren (Knokke), metathesis van plakijsteren (beklijsteren, bekladden).
Deefelen (Knokke), kneeuwelen, langzaam en lusteloos eten. Een deefelare is een kneeuwelare. Eigenlijk is deefelen: deeg of moes maken, smoeselen.
Burkel. Een burkel is te Knokke en te Westkapelle een grote, zware man: ‘Een zwaren burkel’.
BLOMZAK STURTEN. Een jongensspel te Knokke. De jongen die er aan is moet voorover gebogen staan, zijn handen op