Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Kleine kroniek van de Folklore. - Nieuwe Boeken.
| |
[pagina 113]
| |
Op enkele uitzonderingen na stelde hij de nieuwe verzameling samen met vroeger uitgegeven teksten, die buiten het bereik bleven van een wijdere lezerskring. Hij bundelde aldus de beste varianten van sprookjes uit alle delen van het Vlaamse land en verwerkte ze tot een volwaardig geheel. Zijn bundel biedt een verkleind spiegelbeeld van onze sprookjesschat, die zoals De Meyer het zelf schrijft, ‘in verhouding tot het bevolkingsaantal en de uitgestrektheid van het land, veruit de rijkste is van geheel West-Europa.’ Door de geslaagde overzetting in het algemeen beschaafd, zijn de Vlaamse sprookjes uiteindelijk een aan te prijzen lectuur voor ouders en kinderen; de eersten zullen ze graag aan de kleinsten vertellen, de tweeden zullen ze met niet minder genoegen lezen en herlezen.
Een Leuvense dissertatie gold als het vertrekpunt van een langdurige en meestal ingewikkelde ontdekkingstocht door Dr Luc. Debaene ondernomen in het spoor van de bekende volksboekvorsers Van den Berg, Schotel, Boekenoogen en Van Heurck. Het lijvige boekdeel ‘De Nederlandse Volksboeken’Ga naar voetnoot(1) brengt zoveel als definitef relaas van de wonderbare reis. In Van Heurck's laatste en postuum uitgegeven ‘Les Livres populaires Flamands’, in 1931 te Antwerpen gedrukt, vond alles wat maar enigszins onder de benaming volksboek kon worden samengebracht een veilig onderkomen en een rustige beschrijving. Het boek is als een laatste parade van een kostbare verzameling. Debaene's werk is op geheel andere leest geschoeid. Als zijn grootste verdienste moet hem aangerekend worden dat hij voor het eerst de schijnbaar onoverzienbare stof heeft geschift, systematisch gecatalogeerd en overzichtelijk in een literair historisch essay heeft verwerkt. Fonkelnieuw schijnt ons wel Debaene s formulering van het begrip prozaromans: het zijn ‘...fictieve wereldlijke verhalen, hoofdzakelijk in proza geschreven, deels gebaseerd op oude ridderwereld en -literatuur, deels behorend tot de laatmiddeleeuwse maatschappij, aanvankelijk vooral voor een burgerlijk publiek bestemd (en gedrukt), later geleidelijk meer en meer tot gezonken cultuurgoed vervallend.’ Op het eerste zicht | |
[pagina 114]
| |
een ietwat ingewikkelde formulering, in dewelke evenwel geen enkel woord te veel of ten onpas wordt gebruikt om dit veelomvattend gebied naar vaste normen af te bakenen. Als beperking in de tijd achtte de schrijver het raadzaam slechts de boeken vóór 1541 gedrukt te behandelen, omdat na die datum een kentering in het genre te bespeuren valt. Dit vroegste tijdperk in de boekdrukkunst is tevens het best bekende en het biedt de speurder heel wat bibliografische wegwijzers. In het eerste deel krijgt ieder prozaroman zijn bundel legitimatiepapieren. Dit deel, het aantrekkelijkste van dit breedopgezet werk, zal in da toekomst steeds opnieuw worden geraadpleegd en geciteerd. In totaal vormen 27 prozaromans, waarvan met zekerheid werd uitgemaakt dat ze vóór 1541 van de pers kwamen, de hoofdschotel van het werk. In een eerste bijlage worden vier verloren prozaromans beschreven, in een tweede bijlage volgen 25 prozaromans, die waarschijnlijk na 1540 zijn verschenen, en in een derde volgt de beknopte bibliografische behandeling van 44 andere volksboeken uit de incunabel-en postincunabelperioden. Die laatste bijlage levert hoofdzakelijk beschrijvingen van een reeks populaire geschriften, die niet tot de eigenlijke prozaromans behoren, maar die schijnbaar niet in een bibliografie over volksboeken mochten ontbreke.i. In totaal biedt dit werk een overzicht van 100 Nederlandse volksboeken. De opsomming der tekstuitgaven spiegelt de onafgebroken belangstelling voor het genre. De interesse voor het volksboek blijkt duidelijk uit de kleine statistiek die we uit Debaene's gegevens hebben gedistilleerd. Van de eigenlijke prozaromans werden er 16 op 27 herdrukt; uit de reeks die waarschijnlijk na 1540 zijn verschenen werden er 4 op 25 herdrukt; van de overige volksboeken door Debaene bijgevoegd bestaan er 28 herdrukken op 44. Op 103 geciteerde volksboeken bestaan er 48 herdrukken, wat m.i. een hoog percentage uitmaakt. Van de inhoud van ieder volksboek geeft Debaene een zakelijke en zelfs genummerde opsomming van de op elkaar volgende gebeurtenissen, zodat uit die bewerking van de stof een niet genoeg te waarderen motievenregister van de Nederlandse volksboeken is gegroeid. Voor zover de bronnen het hem mogelijk maakten, poogt de auteur de herkomst van ieder prozaroman op te helderen en er de eigenaardigheden van te ontleden. Die moeilijke taak besluit hij met de vermelding van de jongere edities uit de 16e eeuw. | |
[pagina 115]
| |
In het belangrijkste hoofdstuk van het tweede deel ontleedt Dr. Debaene de prozaroman als cultuur-historisch document, naar de bronnen, de vorm, de atmosfeer, en voegt hier ook een onderzoek aan toe van de rederijkersverzen, die sommige volksboeken opluisteren. Het onderzoek van de bronnen komt vooral de volkskunde ten goede. Hierin zijn de aanknopingspunten met het sprookje bijzonder talrijk en Debaene verwijst zelf naar de mogelijkheid om aan de hand van zijn motievenregister een uitvoerige studie over de verwantschap sprookje volksboek te ondernemen. Bijzondere vermelding verdient de illustratie, die Debaene's werk overvloedig versiert. In de mate van het mogelijke trachtte de auteur de oudste titelbladzijde der oudste uitgave te reproduceren. Als dit onuitvoerbaar bleek, vindt men de weergave van een jongere druk of een andere bladzijde. Dit prachtwerk mag voortaan als ‘onmisbaar werkinstrument voor alle literatuur-historici, bibliografen en volkskundigen’, worden aangezien en het zal daarenboven bij vele andere belangstellenden gemakkelijk zijn weg vinden. H. Stalpaert. |
|