Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 5]Reigers In Gistel-Ambachtde Lente deed dit jaar triomfantelijker dan ooit haar intrede in 't land. Al wie maar wegkon, is binst 't Paasverlof de stad ontlopen voor de zee, de bossen, de bloeiende boomgaarden. En wanneer men de illustraties en de bladen even inkijkt, stelt men met voldoening vast dat ook het vogelenbent meer en meer de bewondering gaande maakt van de ware natuurminnaar. Vooral de trekvogels mogen zich in een stijgende belangstelling verheugen, op de eerste plaats de reiger. In de laatste weken lazen we dan ook over die interessante steltlopers meer dan één bijdrage. We kunnen echter niet zeggen dat ze altijd even secuur als belangwekkend waren. Meer dan één journalist, tuk op ‘l'iné-dit’ heeft er zich laten toe verleiden daarover meer te zeggen dan hij, strikt genomen, kan verantwoorden. Daar ik in de gelegenheid was die sympathieke vogel jarenlang van dichtbij na te gaan, weze het mij geoorloofd daarover ook mijn duit in 't zakje te doen. Het eerste dat bij de reigers opvalt, 't is dat zij leven in kolonies Waar zij nederstrijken bezetten zij boom na boom en bouwen er hun nesten op, tot tien, twaalf per boom. Zo'n reigerkamp heet men | |
[pagina 98]
| |
‘Reigerie’. Toch komt het weieens voor dat men een afgezonderde vestiging van kleine betekenis of eenzaam wonende koppels aantreft. Dat gebeurt vooral wanneer, om een of ander reden, een kolonie uit haar vroegere nederzetting verdreven wordt. In onze tamelijk dichtbewoonde streken bouwt de reiger zijn nest steeds op de hoogste bomen en bij voorkeur op de eik, omdat de kruin van die boom zich het best leent tot het ondervangen van de nesten die, begrijpelijkerwijze, van grote omvang zijn. Dergelijke reigerieën treft men niet alleen aan te Berendrecht in de Antwerpse Polders, maar ook langs heel de rand van de West-Vlaamse Polders, van Koolkerke ten N.O. van Brugge tot Wulveringem ten Z.W. van Veurne, op het gehucht ‘het Zwaantje’ langs de Colmevaart. Tussen die twee uiterste punten liggen de Reigerieën van Meetkerke, Westkerke en Woumen in ‘de Blankaert’. In den loop der jaren verdwenen de Reigerieën van Gistel en Steenkerke ten gevolge van het uitroeien van de bossen waar zij gevestigd waren. Deze van Steenkerke verhuisde naar Wulveringem. De reigerie van Gistel had een meer bewogen geschiedenis. Van achter in de jaren twintig streken zes koppels reigers in 't voorjaar neer in het landgoed van barones de Crombrugghe de Looringhe te Gistel langs de Zevenkotesteenweg, ten Westen van de Oostendebaan. Van waar ze kwamen weet niemand te zeggen. De kolonie groeide van jaar tot jaar en telde ten jare 1945, het laatste van hun bestaan, ca. 100 nesten. In 't voorjaar 1946 vond ze haar reigerie niet meer terug. Het bos was uitgeroeid en de kolonie verstrooid. Een zestal koppels bouwden hun nest op enkele hoge populieren van een nabije hoeve, maar keerden er 't volgend jaar niet meer terug. Een paar kozen zelfs een boom langs de steenweg: 't was ook maar voor één keer. Het gros viel deels het landgoed binnen van Mr Désiré Serruys aan den zuidkant van Gistel, deels dit van de familie van Iseghem te Westkerke. Deze | |
[pagina 99]
| |
laatste kolonie begon met ± 25 nesten, groeide geleidelijk aan en telt dit jaar (1952) ± 70 nesten, terwijl deze van Gistel ieder jaar slonk om deze zomer amper een drietal nesten te bouwen. Die voorkeur van de reigers moet men waarschijnlijk verklaren door het feit dat de Reigerie vari Westkerke beter kan bereikt worden en talrijke torenhoge eiken telt. 't Kan ook gebeuren dat een bepaalde Reigerie verlaten en later weer betrokken wordt. Dat is b.v. het geval te Koolkerke. De Reiger is een trekvogel of beter gezeid misschien, een zwerver, t.t.z. dat hij van 't een naar 't ander trekt al naar gelang hij ergens voedsel vindt of niet. Hij trekt gewoonlijk niet verder dan het Z.W. van Frankrijk, alhoewel men hem ook aantreft tot in Marokko, de Azoren en verder zuidwaarts nog. In tegenstelling met de zwaluwen reizen de reigers van een kolonie nooit alleen af. Ieder jaar overwinteren er een klein aantal. Welke? Wie zal het zeggen? In een artikel over de Reigerie van Berendrecht,Ga naar voetnoot(1)lazen we dat sommige van de achterblijvers ‘zich zelfmoorden’. En schrijver voegt er aan toe dat hij het met eigen ogen gezien heeft. Contra factum nullum valet argumentum, zegt het latijns spreekwoord. Ik moet er echter aan toevoegen dat zulks nog nooit voorgekomen is in de Reigerkolonie van Westkerke. Hebben de reigers van Berendrecht daartoe soms redenen die deze van Westkerke, en ik mag er aan toevoegen, van de West-Vlaamse Polders, niet hebben? Ieder jaar komt de reiger zeer vroeg naar zijn zomerkwartier terug. In 1950 waren de eerste te Westkerke weder op 17 Februari; in 1951 op 10 Februari en in 1952 reeds op 27 Januari. | |
[pagina 100]
| |
Het schijnt dat deze van Berendrecht daarin veel stipter zijn? Het is nog maar één keer gebeurd, zegt men, dat zij op 9 Februari, dag van afspraak voor de terugkeer, niet op hun post waren! Maar laat ik, à propos van stiptheid, opmerken, dat in die bovengemelde jaren, te Westkerke de eerste jongen juist zes weken nadien gekipt waren d.w.z. vóór einde Maart reeds. Dat is nog sterker! In het begin van September, tijdstip waarop het gros van het reigerbent vertrekt, zijn alle reigers afgereisd met uitzondering natuurlijk van de enkele overwinteraars. Men mag dus zeggen dat de trek afgelopen is drie weken vroeger dan bij de zwaluwen. Bij hun terugkomst betrekken de reigers doorgaans de oude nesten mits de nodige herstelling. Er wordt weieens gekrakeeld en zelfs gevochten om een of ander nest, maar dat er daarbij doden vallen is in de Reigerie van Westkerke in alle geval nog nooit gebeurd. Zo dat te Berendrecht werkelijk voorvalt, dan moet ik natuurlijk toegeven dat de Berendrechtse reigers ‘wrede beesten’ zijn. Maar het fei 't dat hij zijn nest en jongen verdedigt tegen elke aanvaller hetzij mens, hetzij dier, met b.v. naar de ogen van de aanvaller te pikken, en dat hij de jongen die uit het nest vallen niet gaat opzoeken om ze voort te spijzen kan, naar mij dunkt, toch niet als argument dienen voor de ‘wreedheid’ van de Reiger. Dat deze vogel bij voorkeur langs de Antwerpse en West-Vlaamse Polders vertoeft, vindt zijn verklaring in het feit dat hij in de nabije Schelde en de talloze gebieden van de Wateringen het nodige voedsel vindt voor hem en zijn jongen nl. paling, vis, krabben, puiden, padden, ook muizen en waterratten, en ook dat die streken minder dicht bevolkt zijn. Op zijn terugtocht van de visvangst naar zijn jongen, voert de reiger het aas mee in zijn lange hals, die bij het vliegen een U-vorm vertoont. Op het nest gekomen braakt hij het voedsel uit en de jongen nemen het op. Onder de bewoonde bomen treft men af en toe be- | |
[pagina 101]
| |
trekkelijk grote zwartachtige ballen aan. Bij nader onderzoek blijkt het dat het de resten zijn van de onverteerbare gedeelten van het meegebrachte aas. Vooraleer ik in de gelegenheid kwam de Reigerie van Westkerke jaar na jaar gade te slaan geloofde ik, zoals vele anderen, aan de zeer verspreide mening dat men binst de periode van de jongenverpleging overvloedig paling kon vinden, die bij de voeding bezijds de nesten valt. Ik moest echter alras tot mijn ontgoocheling vaststellen dat de reigers, van Westkerke althans, verstandig en behendig genoeg waren om de geviste paling zelden of nooit zijn natuurlijke bestemming te laten missen. En mogen we niet gerust aannemen dat zij niet dommer en ook niet slimmer zijn dan hun broers en zusters uit andere reigerieën? Een laatste woordeke. Als we de reporter over de kolonie van Berendrecht moeten geloven, wordt de stiptheid en de wreedheid van de reigers geëvenaard door de ‘kracht’ van hun bek. Zij bouwen hun nest niet alleen met dikke en dunne twijgen maar ook met eindjes prikkeldraad die zij ‘met hun machtige bek’ van de naburige omheiningen afrukken, terwijl deze van de West-Vlaamse Polders er zich mede tevreden stellen nu en dan een eindje verroeste en verloren ijzerdraad mede te brengen... Het is ons ter ore gekomen dat, ten gevolge van familieaangelegenheden, de reigerie van Woumen minder goed beschermd wordt dan vroeger. Meer dan één harteloze jager of jachtwachter schrikt er niet voor terug, uit misplaatst winstbejag, reigers neer te schieten om een of ander slecht geïnspireerd ‘vogelminnaar’ zijn woning te laten verrijken met een opgezette zeldzame vogel. We kunnen die handelwijze niet genoeg betreuren, want waar, ook aan de rand van de polders, de bossen een na een dreigen te verdwijnen en de bevolking dichter wordt, moeten alle natuurminnaars dien naam waardig, er het hunne toe bijdragen om de reiger te beschermen. | |
[pagina 102]
| |
En daar waar het privaat initiatief te kort schiet, mag de Staat niet verzuimen in te grijpen. Nederland heeft het sinds lang gedaan. De openbare instanties mogen niet wachten tot het te laat is. Het is op een en ander gebied meer dan eens het geval geweest. Het wordt hoog tijd dat de openbare besturen aan het aanleggen van enkele natuur-en vogelreservaten gaan denken. Het ware oprecht jammer moest stilletjesaan de Reiger met zijn trage, majestueuze vleugelslag uit de lucht van het ‘blonde Noorden’ verdwijnen. Er is helaas reeds al te veel eigenaardigs verdwenen in een vergroofde wereld die geen oog meer heeft voor de ongereptheid en de schoonheid van Gods vrije, blije natuur. H.D. |
|