Biekorf. Jaargang 53
(1952)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
[Nummer 4]Een weinig bekend referein van Eduard de Deneeduard de Dene, klerk van de vierschaar van Brugge (ca. 1505-ca 1578), geniet de algemene faam onder de beste Nederlandse rederijkers geteld te worden. Toch ontbreekt ons nog steeds een degelijke monographie aan hem gewijd. Hierdoor is onze kennis van zijn leven en van zijn werken ongetwijfeld ver van wat men zou mogen verwachten. Van zijn literair oeuvre, dat omvangrijk schijnt geweest te zijn, beschikt men heden ten dage slechts over de volgende werken. Bekend is de in 1567 te Brugge uitgegeven fabelbundel De warachtige fabulen der dieren, bestaande uit 106 Esopische fabelen, opgeluisterd met evenveel zeer mooie etsen van de Brugse schilder en graveur Marcus Gerards. Meer bekendheid nog geniet zijn Testament Rhetoricael, waarvan het aantal verzen de 25000 overtreft, al zijn er slechts enige fragmenten van in druk verschenen. Van heel wat geringer betekenis en dienvolgens ook minder bekend is zijn Tot den Leser, een gedicht ter inleiding van het boekje Van de Peste, dat in 1569 te Brugge werd uitgegeven door de stadsgeneesheer Jan Pelsers. Hetzelfde geldt voor de Prijskaart, door hem in 1570 uitgegeven, | |
[pagina 74]
| |
voor het rederijkersgild ‘De Drie Santinnen’ te Brugge. Een referein ten slotte, door de Dene in 1545 ten behoeve van de Bogardenschool te Brugge vervaardigd, is zoveel als onbekend; alhoewel het reeds in 1900 werd gepubliceerdGa naar voetnoot(1), is er, zover wij het weten, nog door niemand anders melding van gemaakt. Wij weten dat Eduard de Dene herhaaldelijk literair werk voor de Bogardenschool heeft geleverd. Op 28 Juli 1544 werd hij betaald voor het maken van een toneelspel. Het volgende jaar vervaardigde hij een esbattement alsook een toneelspel, dat op de feestdag van van Sint Laurens (10 Augustus), patroonheilige van de Bogardenschool, werd opgevoerd. In 1546 schreef hij een esbattement ter gelegenheid van de H. Bloeddag alsook zeker lof. In 1547 composeerde hij andermaal een esbattement voor de H. Bloeddag en een toneelspel voor het Sint Laurensfeest. Het daaropvolgende jaar miek hij weerom een esbattement en een gheestelic liedekyn voor de H. Bloeddag. In 1549 leverde hij opnieuw een esbattement alsmede een liedje en een toneelspel voor de H. Bloeddag en een toneelspel voor het Sint-Laurens- | |
[pagina 75]
| |
feest. In 1560, ten slotte, schreef hij een esbattement voor het laatstgenoemde feestGa naar voetnoot(1). De Bogardenschool te Brugge was een gekende instelling. In deze school, gevestigd in de gebouwen waar thans de Academie voor schone kunsten in de Sint-Katelijnestraat is ondergebracht, werden gedurende meer dan vijf eeuwen arme kinderen, veelal wezen, onderricht en opgevoed tot goede burgers en bekwame vakmensen. Het was een stedelijke instelling met een zeer goede faam, die zich tot ver buiten Brugge uitstrekte. Uit de aldaar grootgebrachte kinderen zijn overigens verscheidene personen voortgekomen, die het tot de hoogste trappen van de maatschappelijke samenleving hebben weten te brengen. Het beheer van de Bogardenschool werd door het stadsbestuur toevertrouwd aan zes beheerders, gouverneurs genaamd, die voor een periode van drie jaar werden aangesteld. Een van deze gouverneurs uit het midden van de zestiende eeuw, namelijk: de bekende kroniekschrijver Zeger van Male (1504-1601)Ga naar voetnoot(2), heeft ons in een memoriaal een zeer gedetailleerde beschrijving van de Bogardenschool nagelatenGa naar voetnoot(3). Achteraan, op blz. 143-144. registreerde hij ook de tekst van het onderhavige referein. Wij kennen niet de redenen noch de omstandigheden, die Eduard de Dene hebben aangezet tot het schrijven van dit referein. Men mag nochtans gerust | |
[pagina 76]
| |
aannemen, dat hij zal gehandeld hebben in opdracht van de gouverneurs, die met behulp van het referein de goede naam van hun instelling zochten te verbreiden en de milddadigheid van de Brugse poorters hoopten aan te wakkeren. De Brugse Bogardenschool immers kon, althans in de 16e eeuw, niet bestaan zonder de vrome schenkingen en de liefdadige giften van de particuliere personen. Of, wat waarschijnlijker is, de gouverneurs zullen het referein besteld hebben om het door schoolkinderen te laten voordragen gedurende het middagmaal, dat ter gelegenheid van de Heilig-Bloedprocessie door de magistraat van de stad in het Sint-Hubrechtshuis en door de regering van het Brugse Vrije in het Sint-Juüaansgesticht gebruikt werd. Zoals men weet, trok de H. Bloedprocessie omstreeks 10 uur 's morgens van op de Burg langs de Breidelstraat, de Markt, de Steenstraat, de Zuidzandstraat, het Zand, tot in de Boeveriestraat vóór het Sint-Juliaansgesticht en het Sint-Hubrechtshuis, twee tegenover elkander gelegen liefdadigheidsinstellingen. Hier namen de leden van de stadsregering en van de regering van het Vrije afscheid van de stoet, om aldaar het noenmaal te gebruiken. Inmiddels vervolgde de processie haar ommegang rondom de stad en kwam terug langs de Boeveriestraat, waar de autoriteiten van de beide regeringen zich opnieuw bij de stoet voegden, om vandaar langs dezelfde straten de Burg te bereikenGa naar voetnoot(1). In zijn reeds vermeld memoriaal stipt Zeger van Male inderdaad aan, dat, eens de maand Februari een aanvang heeft genomen, de regent (= schoolbestuurder) niet langer mag wachten om een Latijns spel te maken en de gouverneurs om een goed rederijker met het schrijven van een Vlaams spel te gelasten, welke twee spelen op de daaropvolgende Heilig-Bloeddag door de meest bekwame leerlingen zullen opgezegd worden. Hij be- | |
[pagina 77]
| |
toogt verder, dat het Latijnse stuk de voorrang op het Vlaamse moet hebben en dat er eerst voor de notabelen van de stad, pas daarna voor deze van het Vrije mag opgetreden wordenGa naar voetnoot(1). Waar Zeger van Male dan verder beschrijft welke diensten door de leerlingen van de Bogardenschool op de H. Bloeddag moeten gepresteerd worden, zegt hij, dat met het opzeggen van deze spelen slechts mag aangevangen worden nadat de heran van het stadsbestuur ongeveer een kwartier aan tafel gezeten zijn. Hij herhaalt tevens zijn opmerking over de voorrang, die het Latijnse stuk op het Vlaamse, en de magistraat van de stad op de regering van het Vrije moeten hebbenGa naar voetnoot(2). Het referein, geheel en gans in de klassieke rederijkerstrant opgevat, behelst vier strophen, waarin vier allegorische personages, respectievelijk genaamd: Schrif- | |
[pagina 78]
| |
tuerlich raedt, Machtighe oan goede, Troostbaer beweghen en Schamel ghemeente, hun oordeel over de Bogardenschool ten beste geven en deze op hun eigen manier aan God aanbevelen. Het is niet uitgesloten, dat deze allegorische personages door verschillende leerlingen met aangepaste kostuums werden uitgebeeld. Zoals Zeger van Male geheel zijn memoriaal door heeft gedaan, zo spreekt ook de Dene van de Bogardenschool steeds als van een boomgaard, terwijl hij de schoolkinderen aan jonge planten vergelijkt. Iedere strophe wordt besloten, zoals het een rederijkersreferein past, met dezelfde versregel of stok. In de eerste stophe wijst Schriftuerlick raedt op de natuurlijke eigenschappen van de schepping, waardoor de jonge planten moeten groeien, bloeien en goede vruchten voortbrengen, en bidt God, de hemelse planter, de planten te willen beschermen tegen afgunstige en kwaadwillige personen. Vermits de Heer ze zelf heeft geplant, zal Hij zeker niet nalaten ervoor te zorgen, opdat deze aardse planten eeuwige vruchten zouden mogen opleveren. In de tweede strophe oordeelt Machtighe van goede aldus: Jonge planten hebben gedurende hun groei nooddruft: ze moeten worden gesterkt en verzorgd door oppassers, die voor hun werk moeten vergoed worden. Komen de oppassers van 's morgens vroeg, d.w.z. behartigen zij hun taak, dan zal men weldra de planten zien bloeien met het aangename vooruitzicht op een rijke oogst van vruchten. Dat God zijn geest zende, opdat zijn Kerk zich over deze vruchten moge verblijden. Hij beware zijn Boomgaard dan ook voor druk en lijden, opdat, zonder enige bekommernis, deze aardse planten eeuwige vruchten zouden mogen afwerpen. In de derde strophe bidt Troostbaer bereeghen met een betrouwvol gemoed tot de Heer, dat Hij de Boomgaard zou willen beschutten tegen belagers en ongunstige atmospheer, tegen inwendig verval en kwaadsprekerij van buiten. Hij bestrale zijn Boomgaard gedurig met zijn goddelijke gratie, zoals de zon met haar lichtende stralen | |
[pagina 79]
| |
de hele wereld verlicht. Dan zullen de takken van de planten zich wijd en zijd uitstrekken, roem oogsten en eeuwige vruchten voortbrengen. In de vierde strophe zegt Schamel ghemeente: God, prinselijk tuinier, planter van deugden, de jonge planten van uw Boomgaard, te Brugge opgericht, zijn als palmen olijfbomen van vreugde, waarin de overwinnaars zich in hoofse zede verblijden. Laat ze, in alle ootmoedigheid, sterk wortel schieten; bescherm ze door uw vijf bloedige wonden, opdat ze mogen voorsprekers zijn van peis, vrede en welvaart voor de gemeente. Neem, Heer, deze Boomgaard onder uwe bescherming en zonder twijfel zullen aan deze aardse planten eeuwige vruchten groeien. A. Schouteet | |
Een referein sprekende van den aermen kindeken Bogaert tot God almachtich ghemaect duer Eduwaert de Dene in den jare XVe ende XLV.
Scriftuerlick, raedt zeght:
Duer s hemels zoet coeldauwich bespoyen
de plantkins groyen,
sprutende juechdelick duer Gods ghehynghen,
doet se voortbloyen
spennen ende goede vruchten voort brynghen.
O hemelsch plantere, die alle dynghen
muecht doen bedwynghen,
bewaert desen huwen Bogaerdt playsant,
voor al dier nydich byghaen of ghynghen,
wilt hem omrynghen.
Ghy hebtene in der eeuwicheyt zelve gheplant,
maect vruchtbaer der Israheliten lant,
biedt hem de handt,
zo dat mueghen, naer 't moralich pluchten,
eertsche planten draghen eeuwighe vruchten.
Machtighz van gozde zzght:
Der charitaten handt milde beseven
doet nootdurft gheven
den jonghe plantkins om een verstercken
de wercklieden van huwen wynghaert verhevea
gheeft loon om leven.
Als die vrouch 's morghens quamen om wercken
by desen Bogaert vul jonghe clercken
| |
[pagina 80]
| |
mach men bemercken
goede hoope van toecommende tyden.
Dus Heere laet huwen Gheest hier vlercken
de heyleghe Kercke
zullen van de vruchten naermaels verblyden,
bewaert huwen Bogaert an alien zyden
voor druck of lyden
by denwelcken dat zullen vry zonder duchten
eertsche planten draghen eeuwighe vruchten.
Troostbaer beweghen zeght:
Heere wy bidden hu met herten fleeuwich
beschut doch eeuwich
huwen Bogaert voor vyandelick pynen
voor nydeghe wreetheyt met claeuwen leeuwich
of winden sneeuwich
waerby de plantkins mochte verdwynen
voor alle vrecke ghiereghe bruwynen
vul van fenynen
of berespen in der blamatiën aert.
Dien goddelicke gratie laetter up schynen
t'allen termynen
als de zonne die alder weerelt verclaert
de tacxkins spreet wyde en verre vermaert
met vruchten bewaert,
zullen duer huwe zoet wayende luchten
eertsche planten draghen eeuweghe vruchten.
Schamel ghemeente zeght:
Princelick hofman, plantere van duechden,
de jonghe juechden
dyns Bogaerts schickt binder Brugscher stede
als palmen ende olyfbomen vul vruechden
daerin verhuechden
de victorieuse in magnanimer zede
lat se wortelen in alder odtmoedichede
bevryt se mede
met dyn bloetwondighe vyf revieren
zodat zy mueghen doen vruchtbaer bede
voor paeys en vrede
ende omme 't ghemeene welvaren in alder manieren
Heere nempt desen Bogaert in hu regieren
duer welcke anthieren
zullen zonder eenich trueren of zuchten
eertsche planten draghen eeuwighe vruchten.
|
|