‘Upden zevensten dach van decembre 1576 zo was by voorghebode ter halle der Stede van Brugghe openbaerlick metter clocke onder ander zaecken uutgheropen ende gepubliceert naervolghende:
Voorts omme te eviteren tbedroch twelcke zoude mueghen daghelicxs upcomen int vercoopen vande specerijen ende droogheryen by datmen dezelve daegheücxs es vercoopende onghegherbeluert ende onghesuvert contrarie tvijfste artikele vande cueren vande neerynghe vander Cruudthalle. So verbietmen van weghen den heere ende wet, dat niemandt wie hy zy hem en vervoordere eenich goet als ghijnebeer, naghels, caneele, paper, noten, greijne, foeillie, gallen, zewaere ende andere ghelijcke waereu ende specerijen der Cruudthalle annegaende, arriverende binnen deser Stede te ont'oalene ontfanghene nochte leveren in tweechuus ofte elders waer dat zij, ten waere alvooren ghegherbeleurt ende ghezuvert naer de oude ordonnantie deser Stede, alzo den zelven goede ende spcerije toebehoort. Ende zoo wije ter contrarien dede te verbueren zes ponden parisis van elcke bale ofte thonne, telcken datmen bevonde de contrarie ghedaen thebbene. Danof tbesouck zullen hebben deken ende eedt vander Cruudhalle deser Stede.’
Kiliaen geeft, s.v. Gaerbeleuren, volgende uitleg: ‘Seligere sive secernere aromata, herba3, semina, et similia, eaque cribrare et purgare. Garbal arabice cribrare dicitur.’ Vgl. spaans garbillo = wan, zeef.
Gaerbeleuren (gherbelueren, garbouleeren, gaerbeleerne, garboleren) betekent derhalve ziften.
Bij de bevinding dat een handelaar ongezifte kruiderijen verkocht had, werd hij uit dien hoofde ter verantwoording geroepen. De deken en eed van de Cruudhalle gaven bevel over te gaan tot het ziften van ambtswege. Deze bewerking werd toevertrouwd aan de titularis van het officie van het ‘garbouleerschip’. De bewerking geschiedde in de (nu verdwenen) Sint Amandskapel, waar de kruideniers hun diensten lieten celebreren.
De ervaring en kundigheid van de Brugse garbouleermeester, in de tweede helft van de 16e eeuw, moet wijd en zijd bekend geweest zijn, te oordelen naar het getuigenis van Zegher van Male in zijn bekende Lamentatie, blz. 53:
‘Die van Antwerpen en wisten noch en consten niet ge-