Wolkammers te Poperinge 1758-67.
Poperinge telde in 1763 nog 14 wolkammers die werkten elk met twee man. Hun bedrijf was sedert vijf jaar officieel erkend (octrooi van 29 Maart en 3 Juni 1758). Zij kochten de grondstof in eigen streek; gekamde wol en garens werden meest verkocht in het binnenland; een deel ging naar Frankrijk.
Deze industrie was echter in volle verval. In 1767 bleven er nog 8 wolkammers over, met name: Weduwe Marie-Anne Depoortere (die nog met drie werklieden werkte), Vincent de Roo, Jacques Oudore, Pierre Taller, Pierre d'Ours, Weduwe Lauwers, Pierre Lava en Charles Lava. De meesten hadden maar één werkman meer.
Deze wolkammers onderhielden samen een school voor arme wezen, jongens en meisjes, die er leerden sajet spinnen, kousen en handschoenen breien, kant maken. Ook ander passend werk werd aangeleerd.
De kammers lieten een deel van hun wol verwerken door spinsters op het platteland.
In 1767 waren ook twee kousewevers te Poperinge werkzaam. Zij hadden elk twee getouwen, Pierre Knapelinck weefde daarop kousen en broeken, Pierre Nicolas Playon kousen alleen. Zij hadden geen octrooi, maar wel toelating van de magistraat. Hun wol hadden ze uit eigen streek; garen, katoen en zijde kochten ze meest te Ieper.
- Volgens de rapporten van 1763 en 1767 aan de Raad van Financiën (Rijksarchief Brussel).
A.V.