Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan Revelsche sparren en nog watIn het jongste nummer van (de door ons altijd graag gelezen) Biekorf, verscheen op blz. 110 een en ander over Reversche sparren, Revelsche masten. Mag ondergetekende op zijn beurt een duit in 't zakje doen? Bij Marcus van Vaernewyck, Van die beroerlicke Tijden, (Gent, 1872, Uitg. Vanderhaeghen), is op blz. 192 spraak van ‘de Duwaijsche taerwe up xx stuvers thalster, de oostersche taerwe up xvi, den reveleere... up xiiii’, en de uitgever zet in noot dat reveleere = van Revel is. Op het 1e Vlaams Filologencongres, 17-19 September 1910 te Antwerpen gehouden, sprak Willem De Vreese uitvoerig over Revelduitsch, d.i. eigenlijk Duits = Diets = Nederlands uit Revel.Ga naar voetnoot(1) Een tweede betekenis is dan: kromtaal. Zijn stuk verscheen in de Handelingen van het eerste Vlaamsch Taal- en Geschiedkundig Congres, blz. 178-191. In de Bijlage vermeldt De Vreese niet alleen het ww.revelen uit Hooft, Vondel, Oudaan, Wolff en Deken, Bilderdijk e.a. maar ook, en wel uit verschillende Nederlandse schrijvers, de woorden revelachtig, revelarij, revelig, reveling, revelkal(len), revelkalling, revelpen, revelstoel, uiten voortrevelen. | |
[pagina 141]
| |
Bij het lezen van Prims' Geschiedenis van Antwerpen vond ik meer dan één passus waarin spraak is van zeker niet onbelangrijke kooplieden uit Reval die in vroegere eeuwen te Antwerpen gevestigd waren. Ik tekende, eilaas, die plaatsen niet onmiddellijk op en vond ze later zo maar niet terug. Toen de 28 delen van die Geschiedenis af waren, verscheen daarop een ‘Register van de persoons-, zaak- en plaatsnamen’, en daar staat op blz. 67 een Godefridus de Revele (voor deel vii, 150) vermeld en een Tilman van Revele (ix, 138), Het is zeker een niet onaardige bevestiging van wat Willem De Vreese indertijd voorhield. Bij het einde van zijn stuk geeft De Vreese een soortgelijke verbetering op als R. van der Meulen in 1939, (zie Biekorf, t.a.p.), nl. in verband met ‘een door De Jager onbegrepen passage uit Van Bleyswijck's Beschrijving van Delft (dl 2, blz. 635): ‘Het derde Magazijn is buyten de Schiedamse ofte Ketelpoort,.... het welck aldaer by den Raedt is doen timmeren in den jare 1611, schuyrsgewijs, om allerhande rouw goet in te leggen, als alle soorten van Houtwerck, Balcken van allerlei groote, Sparrebalcken. Revelaers, Juffers, Capravens, Ribben, Swalpen enz. Hadden die kooplieden van Revele toen of voordien soms ook geen (bij)huis te Brugge? J.G. |
|