Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Uit het Iepers stadsleven rond 1300De stad Ieper bezat vroeger een zeer rijk archief, dat in November 1914 in de vlammen opging. Daar-onder bevond zich een keurboek, dat dagtekende van het einde van de xiiie eeuw, en waarin al de oudste stedelijke reglementen waren bijeengebracht. Het droeg als titel: ‘Ch'est li livres de toutes les keures de le vile d'Ypres’. De tekst ervan is bewaard gebleven, doch werd tot nu toe zeer weinig gebruikt, daar hij opgesteld is in picardisch dialect.Ga naar voetnoot(1) Nochtans is dit keurboek van uitzonderlijk belang voor de kennis van het stedelijk leven in Vlaanderen rond 1300. In enkele hoofdstukken heb ik de voornaamste gegevens uit dit keurboek samengebracht. | |
I. Het Poorterschap.Te Ieper werd men poorter door geboorte, door huwelijk met een inwoner van de stad of door een verblijf van ten minste vijf jaren, maar men moest er zijn huishouden hebben. De vreemdelingen echter, die min dan vijf jaren te Ieper woonden en er wilden poorter worden, mochten na een verblijf van één jaar en één dag de eed van trouw zweren aan de stad en zich laten inschrijven in het poorterboek, op voorwaarde dat hun vroeger gedrag onbesproken was. | |
[pagina 82]
| |
Onder deze beperking viel o.m. Wouter van den Hende die zich in 1357 het poorterschap zag ontzeggen dat hij het vorige jaar bekomen had. Het was ter kennis van de schepenen gekomen dat hij, samen met zijn vrouwen dochters, te Mechelen een drankhuis en ‘reederye’ gehouden had.Ga naar voetnoot(1) De middeleeuwen kenden het kerkelijk asylrecht. Een misdadiger die op gewijde grond. d.i. op een kerkhof, in een kerk of een klooster vluchtte, kon door de burgerlijke overheid niet aangehouden worden.Ga naar voetnoot(2) Om zoveel mogelijk de inwoners af te houden zich onder kerkelijke bescherming te stellen, kon degene die te Ieper gebruik had gemaakt van het kerkelijk asylrecht, nooit een openbaar ambt meer vervullen noch een ambacht uitoefenen. Het was ook verboden poorter te zijn te Ieper en in een andere stad. Wie aan zijn poorterschap te Ieper verzaakte, kon nooit meer opnieuw onder de poorters opgenomen worden. Wanneer hij de stad verliet, moest hij een deel van de schulden van de stad betalen. Dit aandeel werd vastgesteld door de schepenen.Ga naar voetnoot(3) Een moordenaar kon niet onder de poorters opgenomen worden, en, indien hij poorter was, kon hij nooit meer met de stad verzoend worden.Ga naar voetnoot(4) Men kon ook tijdelijk of voorgoed zijn poorterschap verliezen door de verbanning. Vóór de tijd afgelopen was, mocht men niet in de stad terugkeren op straf van verdubbeling van de ban. Zo werd in 1324 de ban van zeven jaren ten laste van Hannin van Meessine verdubbeld omdat hij vóór tijd in de stad was teruggekeerd.Ga naar voetnoot+ Er waren bizondere premiën uitge | |
[pagina 83]
| |
loofd aan de drie personen die het eerst een banneling te Ieper konden vastgrijpen, wanneer deze vóór tijd in de stad terugkeerde. Het was verboden de bannelingen te herbergen of ze buiten de stad te gaan bezoeken.Ga naar voetnoot(1) | |
II. Het Huwelijk.Zoals in de andere Vlaamse steden waren de huwelijksfeesten te Ieper onderworpen aan strenge beperkende maatregelen, om te beletten dat overdreven uitgaven de jonggehuwden en hun ouders tot armoede zouden brengen. De dag van het huwelijk moesten de jonggehuwden in de kerk aanwezig zijn vóór het luiden van de middagklok. Van hun huis naar de kerk en terug naar hun huis moesten ze begeleid worden door de twee getuigen. Op deze dag was het slechts aan deze vier personen toegelaten kostelijke gewaden of nieuwe klederen te dragen. De kostelijke gewaden uit scharlaken, waarvan het dragen een voorrecht was van de ridders en van de daarmede gelijkgestelde rijke poorters, mochten te Ieper alleen gedragen worden door zulke jonggehuwden, die samen te minste 500 pond rijk waren.Ga naar voetnoot(2) Om tot het huwelijksmaal toegelaten te worden, moest iedereen twaalf parisis betalen vóórdat de tafel gedekt was (anchois que pains soit mis à table). Het was verboden voor iemand anders te betalen. Zelfs de speellieden en het dienstpersoneel die aan tafel aanzaten, moesten hun ‘escot’ betalen. Enkel de door de ouders gevraagde speellieden mochten het huwelijksfeest door hun spel opluisteren. Ze mochten echter niet verder in huis komen dan tot in de voorplaats. De meesters mochten geen huwelijksmaal geven wan | |
[pagina 84]
| |
neer een lid van hun personeel huwde, tenzij het een van hun neven of nichten was. De beperkende maatregelen strekten zich nog uit tot het geven van geschenken aan de verloofden; dat bleef verboden van de dag der verloving tot zes maanden na hun huwelijk. In 1374 werd Michiel de Boulogne tot een boete veroordeeld om een geschenk te geven aan zijn broeder Jacob en dezes vrouw, ter gelegenheid van hun huwelijk. Dezelfde boete trof de jongehuwden die het geschenk hadden aanvaard.Ga naar voetnoot(1) In de eerste maanden van het huwelijk was het aan de jongggehuwden verboden juwelen of geschenken te geven aan hun ouders, hun familieleden of aan andere personen. Binnen de acht dagen na het huwelijk mochten de jonggehuwden alleen hun naaste familieleden, tot en met oom en moei, uitnodigen om bij hen te komen eten en dansen. Ook over de verloofden hield de stadsmagistraat zijn beschermende hand. Ze mochten elkander slechts bezoeken gedurende de dag. Vóór de duisternis inviel moest ieder in zijn huis teruggekeerd zijn. Slechts driemaal in de week mochten ze elkander tot een eetmaal uitnodigen, namelijk op zondag, dinsdag en donderdag, en enkel in de voormiddag. Daar mochten slechts drie vleesgerechten opgediend worden en geen vis. Buiten de huisgenoten mochten slechts zes personen uitgenodigd worden en twee speellieden. Geen enkele verloofde mocht gaan feesten binnen de stad en een mijl erbuiten, vanaf de dag der verloving tot aan het huwelijk, tenzij het feest plaats had in eigen huis of indien zij uitgenodigd waren op een bruiloft. De verloofden mochten alleen naar elkaar clairetwijn zenden. In elkanders huis mochten zij er ook drinken, maar het was verboden er buitenshuis te aanvaarden. Ook het sluiten van het huwelijkscontract was om | |
[pagina 85]
| |
geven door beschermende maatregelen. Zonder de toelating van de naaste bloedverwanten of van de voogden, mocht niemand aanwezig zijn wanneer dit contract werd opgemaakt. Een zware boete trof degene die iets durfde aanvaarden om een huwelijk te ‘makelen’. Strenge straffen waren voorzien voor degenen die jongens of meisjes wegleidden zonder de toelating van hun ouders of voogden. Ze werden buiten de bescherming van de wet gesteld (wetteloos) en onterfd. Dezelfde straf trof de weggeleide die meerderjarig (25 jaar) was. Wie minderjarigen had ontvoerd, alsook degene die daarbij hulp hadden verleend, werden met de dood gestraft. De mannen werden onthoofd en de vrouwen levend begraven. (Ga naar voetnoot(1) Zo werd in 1372 Lambert Lalle, genaamd ‘Reuse’, voor eeuwig buiten Vlaanderen verbannen om Kateline, de dochter van Jehan Bourgeois, weggeleid te hebben tegen de wil van haar ouders. In 1381 wordt Pieter van de Pitte voor drie jaren buiten de stad verbannen om de dochter van Jacob de Leeuw, de ‘zackedraghere’, medegenomen te hebben tegen de wil van haar vader, terwijl Pieter van Warrem, die hem daarbij als tussenpersoon geholpen had, voor één jaar verbannen werd. In 1392 wordt Peronne Wyds, een meid uit de herberg Nieukerke, veroordeeld tot de zware boete van 50 pond en tot 7 jaren verbanning buiten het graafschap Vlaanderen, om Hannekin Noenebrood aangezet te hebben zich met haar te verloven zonder de toestem ming van zijn voogden. Hannekin. moest dezelfde straf oplopen, maar door de tussenkomst van een schepen werd hij van vervolging ontslagen.Ga naar voetnoot(2) J. De Smet |
|