Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 4]Uit Brugse gedingen en processen.
| |
[pagina 74]
| |
hun fladderende hangmouwen en hun roede met zilveren versiersels. Ja, die roeden vertellen ook al een geschiedenis, voor die ze van dichte wil bekijken. De knorre van onze Magdalena draagt een zilveren Katelijnebeeldeke op zijn stok, en die van Sinte-Walburga, een Donaas. Dat zijn bladzijden parochiegeschiedenis. In Sint-Salvators heb ik vroeger twee roedragers geweten: een van 't kapittel, met een zilveren Sint-Donaas op z'n stok, en een van de parochie, met een zilveren Salvator Mundi. Korteresse en diere tijd hebben hier doen cumuleren; zodat die zilveren roede met de Salvator Mundi, die veruit de schoonste is en een echt meesterstuk, nu weggestoken blijft en ongebruikt. In afwachting dat ze, lijk alle ongebruikte dingen, verloren gaat. Roeden en Roedragers, zeg ik, vertellen een geschiedenis. Nu we aan d'Heilig-Bloeddagen zijn, wil ik u een klein kapittel van hun geschiedenis - te Brugge - vertellen. En dat kapittel verwijst juist naar de H. Bloedprocessie. Eerst moet ik u op een bijzonderheid wijzen. Als ge naar de processie gaat kijken, let een keer op de roedrager van 't H. Bloed die aan de kop gaat van d'Edele Confrerie. Dat is geen gewone roede van een kerkbaljuw, maar een lange, zeer dunne wisse - meer dan twee meter lang - zwart hout, met zilveren bandekens, en bekroond met een zilveren bolleke met zilveren pelikaan, 'k Was vroeger van gedacht dat die lange roede, die dubbel zo lang is als deze van onze kerkbaljuws, een zekere preëminentie betekende van de Edele Confrerie - ‘die 't lang heeft, laat het lang hangen’ - maar mijn historie bewijst het tegenovergestelde. En nu ik dat geheim verklappe, hoop ik dat de Edele Heren het me niet kwalijk zullen nemen. En nog meer, dat ze daar geen verandering in zullen brengen, 't Ware werkelijk jammer moest dat historisch document verdwijnen. 't Waren vroeger, in onze kerken, al van die lange wissen. In Italië, waar ze onze Franse ‘Suissen’ niet kennen, wordt de kerkpolitie verzekerd door roedragers met van die lange roeden lijk deze van 't H. Bloed. | |
[pagina 75]
| |
Die stok heet: ‘ferula’. Integendeel in de pauselijke of bisschoppelijke ceremoniën, zijn er ‘mazzieri’ die ook ‘clavigeri’ of sleuteldragers heten, en die, benevens hun zilveren sleutel, als insigne hebben, een korte dikké bedelstokGa naar voetnoot(1) - ‘masse’ in 't Frans. Die stok eindigt op een zilveren kop, die van boven vlak is, er’ op dat platte draagt hij het gegraveerd wapen van de prelaat.Ga naar voetnoot(2) Ge ziet, er is een verschil tussen die twee roeden. De lange wisse is lijk 't instrument van de knecht die orde moet houden. Dat doet me peinzen op de ‘apparitor’, op de koperen grafplate van pastoor Jaak Schelewaerts († 1483) in Sint-Salvators. Schelewaerts, die professor geweest was aart d'Universiteit te Leuven, staat er afgebeeld op zijn leraarstoel, omringd van studenten; en op de kant staat de apparitor, de man die orde moet houden onder dat rumoerig: studentenvolk. Daarom draagt hij een lange wisse of roede, om van verre te kunnen ‘tikken’. Maar die korte knodsen, met hun zilveren versiersels en gegraveerde wapenschilden, zijn er lijk meer voor de parade, en die ze dragen zijn er meer voor d'ere dan voor de noodwendigheid. Zodat we zouden mogen besluiten: hoe meerder stok des te minder glorie Een beste voerbeeld van dis korte luxe-roeden is de roede van de heerlijkheid Male, die nu als knodse dient voor de roedrager van Vijvekapelle... In den ouden tijd, wanneer de ‘hondejagers’ nog met hun zwepen in onze kerken rondliepen, is het niet verwonderlijk dat de roedragers, de kerkpolitie van die dagen, de lange wisse droegen, om de deugenieten en rustestoorders van verre te kunnen ‘tikken’. Maar ja, de mensen worden stilaan, uitwendiglijk te minste, beschaafder en gemanierder. Zodat de lange wisse al niet veel dienst meer moet doen om te ‘tikken’. En de gewone ontwikkeling doormaakt: | |
[pagina 76]
| |
van nutsvoorwerp tot ornaat. En van boven zijn zilveren beeld of versiering krijgt. Goed. Maar een keer dat men dien weg opgaat, wordt tegenhouden moeilijk. En van lange - versierde - wisse zal dat nu een korte bedelstok of zuiver parade worden. Het eerste voorbeeld te Brugge komt ons uit Sint-Donaas, mater et caput... Daar waren twee roedragers in 't kapittel, - ze heten ostiarii of deurwachters - en 't was meestal deftig volk. Ik vind er die studeren in 't College van de Jesuieten, die binnengaan bij de Paters, die hun Seminarie doen en de hogere wijding ontvangen hebben. Daarnevens ook gezette burgers. Een van de roedragers, Anthonius Anthony, een man van jaren die er nogal warm inzat, was 't lijk moe van met zijn wisse rond te lopen, en stelde voor op z'n eigen kosten (mits een kleine lijfrente), een zilveren knodse te laten maken. 'k Zegge: een man van jaren, want twee jaar later, in 1659, is hij al gestorven en vervangen. De tekeninge of ontwerp van de zilveren roede wordt aan 't kapittel voorgeleid, de 29 September 1657, en de voorwaarden worden aanveerd. De 30 Januari 1658 wordt de nieuwe zilveren roede de kanunniken getoond en men beslist dat ze, vanaf de eerste Vespers van Lichtmisse, zal gebruikt worden.Ga naar voetnoot(1) Alles goed en wel. Ze waren niet letter preuts in Sint Donaas met hun zilveren roede. Ze konden niet vermoeden dat het muizeke nog een steertje zou krijgen. 't Voorbeeld dat van hoge komt, vindt gemakkelijk navolginge. Die van Sinte-Walburge, de naaste gebuurs van Sint-Donaas, konden lijk niet rustig meer slapen sedert dat die zilveren knodse daar in den omtrek wareerde. Z'hadden 't wel niet zo breed als in de kathedrale, maar met sparen en vergaren kan men het | |
[pagina 77]
| |
verre brengen. Zo ze spaarden, en tegen H. Bloeddag 1669 hadden z'ook een korte knodse met zilveren versiersels gereed, 't Is altijd met H. Bloeddag dat ze, te Brugge, mensen en dingen in 't nieuwe steken. En ze gingen met de nieuwe roede in de processie gaan. Ja, maar Sinte-Walburga, lijk Sint-Jacobs ten anderen, was een subalterne kerke van Sint-Salvators. Wat meebracht dat de geestelijkheid geen afzonderlijke groep vormde in de processie, maar meeging met de moederkerke. En aan de kop van de groep stapten de drie roedragers, die van Sint-Salvators in 't midden, en van weerszijden, die van de subalterne kerken. Nu, 't kapittel van Sint-Salvators vernam maar 't nieuws van de bedelstok daags vóór de processie, 't Moest wel lukken dat de bisschoppelijke Stoel van Brugge onbezet was; en, als er geen bisschop is, kunnen we zeggen, om in de trant van de vertellinge te blijven, dat de roe van 't gat is. 't Kapittel van Sint-Salvators ging zijn beklag maken bij de vicarissen-sede vacante, en die strenge heren, die de verschillende kerken schriftelijk moesten uitnodigen op de processie, stelden een post-scriptum op de brief aan de pastoor van Sinte-Walburga: ‘Wordt vanweghen de Heeren van 't Vicariaet expres belast te compareeren... met synen roedraegher, draeghende de roede, ende niet de bedelstock’. 's Anderdaags stonden die van Sinte-Walburge met hun nieuwe bedelstok op den Burg. De pastoor, Pieter Aerts, werd bij de Heren van 't Vicariaat geroepen in het Pand van Sint-Donaas. Hij kon er niet aan doen, zei hij: zijn ‘kapittel’ - die van Sinte-Walburge deden zich geern voor kapittel doorgaan -, zijn kapittel had het zo beslist. En, ten anderen, ze hadden advokaten geraadpleegd, en die beweerden dat ze in hun volle recht waren. Dan zonden de heren van 't Vicariaat hun knecht naar de groep van Sinte-Walburga, om hun verbod te hernieuwen. Als de bode bij de groep kwam en aan de baljuw vroeg: Zijt gij de roedrager van Sinte-Walburge, kreeg hij voor antwoord: ‘Ick en | |
[pagina 78]
| |
ban geen roc-Jraegher meer; ick hebbe een ghedregen, maer 'k en draeghe geen meer’. De bode voelde wel dat ze hem voor den aap hielden, maakte rechtsommekeer, en ging relaas uitbrengen aan zijn meesters. Hij werd een tweede keer gezonden met de boodschap: dat ze de nieuwe bedelstok niet mochten dragen in de processie, op boete van vijftig gulden. Die van Sinte-Walburge hadden lijk 't zotte in de kop en gedroegen zich lijk droeve jongens. Als de man zijn boodschap afgeleid had, begonnen ze te tjokken en te greten. Zo'n verbod, om geldig te zijn, moest per geschrifte gedaan worden! En een van de kapelaans had geroepen: ‘Ist dat we boete moeten hetaelen, wy sullense betaelen,’ 't Einde van d'historie was, dat ze met hun nieuwe bedelstok in de processie gingen, 'k Zie hem daar lijk opstappen, die stoute Knorre met zijn zilveren knodse, nevens zijn confraters van Sint-Salvators en Sint-Jacobs, met hun lange, ouderwetse wisse! Alles goed en wel, maar... chaque fête a son lendemain. Lijk het te verwachten was in dien tijd, daar werd bij 't Geestelijk Hof een proces ingespannen door 't kapittel van Sint-Salvators tegen 't Commuyn van Sinte-Walburge. Zo'n proces, volgens de gewoonte van die dagen, kon jaren aanslepen. Intussen, de grote bazen uit Sint-Donaas roerden nog niet, of gebaarden dat ze zich de zake niet aantrokken. Maar ze lieten geen gelegenheid voorbijgaan om te laten voelen dat ze niet welgezind waren. Zo zie ik dat pastoor Aerts, die een beetje nalatig was in 't indienen van zijn rekeningen, de 25 Juni van 't Vicariaat bevel krijgt binnen de vier en twintig uren zijne papieren in te dienen ‘op pene van suspensie’. Een kleine maand later, de 13 Juli, gingen ze een nieuw gewelf steken in Sinte-Walburge. Zulke 'dingen gebeurden altijd met een zekere plechtigheid; en daar, voor 't moment, Brugge zonder bisschop was, werd de deken van 't kapittel uitgenodigd om de eerste steen te leggen, en 't kapittel om de plechtigheid met zijn tegenwoordigheid te vereren, 't Was een te schone | |
[pagina 79]
| |
gelegenheid voor de heren om ze te laten voorbijgaan zonder te doen voelen hoe die van Sinte-Walburge het verkorven hadden: ze weigerden kordaat, 't Moet zijn dat er geïnsisteerd werd - misschien was het wel aangekondigd en ruchtbaar gemaakt dat de deken er zou zijn met heel 't kapittel. De heren lieten weten dat ze wel wilden komen, maar dat die van Sinte-Walburge eerst hun botte ongehoorzaamheid moesten herstellen, zich onderwerpen en hun boete van vijftig gulden betalen. In Sinte-Walburge raakten ze niet akkoord. Er waren er die wilden ingeven, en anderen die koppig bleven. En men moest de eerste steen leggen zonder deken en kapittel, en zonder grote plechtigheid. Dat sleepte aan tot de 16 September 1669. Wanneer heel 't Commuyn schriftelijk zijn onderwerping deed en bekende in 't ongelijk te zijn. De Vicarissen-sedevacante, ‘praeferentes gratiam rigori justitiae’ wilden wel alles vergeven en vergeten en de verloren zonen welkom heten. Het proces zou afgelast worden, maar die van Sinte-Walburga moesten de gedane onkosten uitkeren en twee pond grote boete betalen. Op H. Bloeddag had die botte kapelaan durven zeggen: ‘Ist dat we de boete moeten betaelen, wy sullense betaelen.’ Lijk Caïphas, zonder het te weten, had hij profeet gespeeld: ze betaalden. Maar de Vicarissen - en grands seigneurs - schonken die twee pond aan de kerkfabriek van Sinte-Walburge, ten profijte van 't werk van 't nieuw verwelf sel.Ga naar voetnoot(1) Boileau had hier materie gevonden om een vervolg te schrijven op zijn ‘Lutrin’. Ik bezit een handschrift van de jaren 1700, waarin onze Brugse processies beschreven worden. Daarin lees ik: ‘den Bodel van den roedragher (van Sint-Donaas) is gheheel van silver ende is vereert gheweest van Anthone filius Maerten Anthoni, roedragher van dese Cathedraele... en is de eerste die een roedragher in | |
[pagina 80]
| |
een kercke van Brugge ghedraeghen heeft. Want te vooren droghen (sic) een langhe persse. Daer naer is dit naer ghevolght van alle de prochiekercken ende van die van d'abdie van den Eeckhoutte.’ En J. GailliardGa naar voetnoot(1) weet te vertellen dat men, in 1672, drie jaar na ons drama met die van Sinte-Walburge, een nieuwe roede liet maken in 't H. Bloed. Daar moet ook sprake geweest zijn van een roede volgens de nieuwe mode. Want daar waren drie verschillende modellen voorgeleid, en - na rijp beraad - werd er beslist zich te houden aan 't oud model, de lange wisse, waar Thomas Lyns, de goudsmid, een zilveren Pelikaan op zette. Mijn eerweerde vriend, C. Denorme, die de merken van onze zilversmids al spelend ontcijfert, zou ons kunnen zeggen of de Pelikaan op de wisse van 't H. Bloed nog deze is van Thomas Lyns. M. English |
|