Biekorf. Jaargang 51
(1950)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRond het kasteel van Male
| |
[pagina 188]
| |
zo bezorgd om zijn talrijke bastaardkinderen, zo bezorgd ook om zijn eigen uitvaart en begraafplaats, had geen woord meer over voor zijn gestorven echtgenote. Eerst na zijn dood (1383) werd gravin Margareta door toedoen van haar dochter en haar schoonzoon Philips van Bourgondië, nevens haar gemaal bijgezet in de St. Pieterskerk te Rijsel.
De eerste schrijver die gewaagt van dit familiedrama in het grafelijk huis, is de Brugse annalist die omstreeks 1430 een genealogie en een kroniek van Vlaanderen samenstelde, door latere uitgevers ten onrechte toegeschreven aan Jan van Diksmuide. Zijn somber verhaal komt hierop neer. Een van de minnaressen van Lodewijk van Male zou van een tweeling bevallen terwijl de graaf te Nevers vertoefde. De gravin werd belast het nodige te doen bij kraambed en doopsel. Margareta zou van de gelegenheid gebruikt gemaakt hebben om zich te wreken op de jonge geliefde van haar gemaal. Zij liet het zwangere ‘dochterken’ naar haar verblijf, het kasteel van Male, overvoeren en aldaar koelbloedig ombrengen. De graaf, in overleg met de vader van de gravin, heeft daarop zijn echtgenote verstoten en doen opsluiten in een kasteel waar zij gestorven is. Deze versie werd een eeuw later overgenomen en aangedikt door Anthonis de Roovere in zijn Excellente Cronike van Vlaenderen (1531). Hij weet hoe de jonge moeder werd vermoord: de gravin liet haar de neus afsnijden, hetgene de dood voor gevolg had. De graaf heeft daarop zijn echtgenote laten ‘inmetselen’ in een kerker van het kasteel van Male. De latere kroniekschrijvers hebben het verhaal onveranderd overgenomen. Een enkele onbekende schrijver weet te melden dat het slachtoffer der gravin een boerenmeisje was met name Rosa Burchard: het zou gestorven zijn in de koortsen, enkele dagen na het afsnijden van zijn neus.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 189]
| |
Door het historisch onderzoek wordt de dood van gravin Margareta in een kerker van het kasteel te Male vast en zeker uitgesloten. Zelfs een tijdelijke opsluiting te Male - in afwachting van de overvoering in 1371 naar Château - Regnault - wordt chronologisch zeer in het nauw gebracht. De datum van het vergrijp der gravin staat niet vast; ten vroegste kan het jaar 1368 gelden, doch veel gegevens pleiten voor een datum die zeer dicht bij de datum van haar overvoering naar Rethel zou liggen. De graaf blijkt in heel de zaak zeer beslist en expeditief gehandeld te hebben. De gravin zal hij mogelijks te Male onder bewaking gesteld hebben, terwijl hij met haar familie onderhandelde. In het kasteel te Male heeft Margareta gewacht op de beslissing: daar zal zij echter evenmin ‘gekerkerd’ zijn geweest als in het verre kasteel van haar ballingschap. De volkslegende gaat hier dus ook weer niet terug op de feiten zelf, wel op een literair verhaal van latere datum. De bron van de legende is blijkbaar de Excellente Cronike van Vlaenderen (1531) die voor het eerst het onbepaald kasteel van de opsluiting met naam weet te noemen: het kasteel van Male; en de gravin was er wel in een onderaardse kerker opgesloten. In de Vlaamse en Brugse geschiedschrijving van de 16e tot de 18e eeuw wordt De Roovere's verhaal onveranderd overgenomen. Custis, hoewel geplaagd door de verwarde chronologie van zijn voorgangers, erkent in 1765 (Jaer-Boecken der Stadt Brugge, I, blz. 391-394) de’ gemeene traditie’ van de opsluiting, d.w.z. dat, naar zijn bevinden, al onze annalisten op dat punt malkaar getrouw hebben overgeschreven. Hij voegt erbij ‘dat de plaetse aldaer [te Male] noch hedendaegs wordt aengetoont’. Dit laatste wijst op de actieve belangstelling voor eigen ‘antiquiteyten’ die ook de Brugse geleerde kringen van de 18e eeuw kenmerkt. A.V. |
|